Godin, held
Gustaaf Peek
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Em. Querido's Uitgeverij BV, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : PEEK |
Maria Vlaar
ob/kt/30 o
1597 was het jaar van de 'Eerste Schipvaart', waarin de Compagnie van Verre, voorloper van de VOC, vier koopvaardijschepen vanaf Texel via de kust van Brazilië, Kaap de Goede Hoop en Madagaskar naar de Oost stuurde. De bedoeling was om de Portugezen, die daar al handel dreven, te omzeilen, en beladen met specerijen en kostbaarheden terug te keren. Het was het begin van de Nederlandse koloniale geschiedenis zoals overgeleverd in de canon. De reis onder leiding van de gebroeders Van Houtman is vastgelegd in boeken en vereeuwigd in straatnamen, bruggen en monumenten. Onderweg stierf tweederde van de 249 opvarenden, maar de route naar rijkdom was gevonden.
In de vijfde roman van Gustaaf Peek blijven de ontdekkingsreizigers en koopmannen schimmen en vallen hun namen nergens. Peek vertelt juist de verhalen van de naamlozen, de mannen en een enkele vrouw, die 'voor de mast' verblijven, de jongens uit Hoorn of Amsterdam die aanmonsterden als matroos, om mee te varen op wat een helletocht zal blijken. Peek herschrijft daarmee de koloniale geschiedenis.
Kryn, Siem, Aert, Jacob, Eben, Coen, Lieuwe, Marten, Pieter en nog veel meer mannen moeten zich net als de lezers van A.D. overgeven aan de onvoorspelbare golven. Peek heeft de lezer eenzelfde ervaring willen geven als de scheepslui op wie hij zijn zoeklicht zet: niemand begrijpt nog in welke geschiedenis, in welk verhaal hij is beland.
De mores aan boord zijn onvoorstelbaar wreed. Jongens worden als slaaf ingezet voor seks en klusjes, vrouwen worden tot hoer gemaakt, en het hele systeem aan boord is gestoeld op straf. Je bent prooi of geweldpleger. De mannen sterven als ratten, als het niet door willekeurige wreedheid, straf of in een gevecht bij een landing is, dan door de 'rode loop', dysenterie door het rottende eten. Onderweg gevangen genomen slaven worden aan de haaien gevoerd.
Peek rijgt de scènes op een associatieve manier aan elkaar in hoofdstukjes die telkens verspringen van perspectief. Als lezer zie je een kluwen in een waanzinsroes dat doet denken aan Melville's Moby Dick, 'een bijna eenkleurige massa, ledematen lijken in lichamen opgegaan, hoofden vergroeid met hun mutsen'. Peeks superieure stijl met lange zinnen vergt aandachtig lezen, ik nomineer deze alvast voor de Tzumprijs voor de mooiste zin van 2021: 'De eerste keer dat Janus de beweeglijke maar bedwongen, rasperige staart van een haai voelde, leek het alsof hij z'n hand op het hart van de zee liet rusten, het grijpen werd strijken werd aaien, zo wonderlijk z'n vingers, die eerder alleen de verweerde bast van padden en de harde ruggen van hagedissen en de geplukte huiden van kippen hadden ervaren, zo voelt de wereld, dat dacht hij echt, hij was gegroeid, nu hij dit zeemonster had aangeraakt leek de weg naar huis afgesloten, wie weet wat hij allemaal nog meer als eerste moest beleven.'
Enkele personages lichten op uit de massa, zoals Janus die zo graag iemand zijn naam wil horen uitspreken, David die te laat beseft dat 'het schip niet naar verbazing taalt, maar naar gehoorzaamheid' en van de plecht af springt, en Martha die met vier devote zusters het christelijke geloof wil verspreiden en om de mannen op afstand te houden zich onder haar pij tevergeefs insmeert met stinkend varkensvet. Niet alle bemanningsleden laten zich blindelings leiden, sommigen dromen ervan 'aan de bron te staan van een bloei die land tot leven brengt' of simpelweg van 'een stuk grond en een gezin'.
Net over de helft van het boek slaan perspectief en verteltoon radicaal om. Wat rest van de bemanning is aangeland op een eiland voor de kust van Java of Bali, en het verhaal wordt vanaf nu verteld door de weesjongen Koh, een 'halfbloed' (hoewel 'dubbelbloed' een beter begrip is) van een inlandse moeder en een onbekende Portugese vader. Als een vos sluipt hij rond zijn dorp en bespiedt zijn oom en de andere dorpelingen die hun dochters verkopen en hun oogsten afstaan aan de 'roden', de scheepslui die zich verschansen in een fort tegen de Portugezen, en Nicolaas. Nicolaas is misschien wel de interessantste figuur: een zwarte man, een vrijgekochte slaaf die als sergeant voor de kapitein fungeert en in de ogen van de bemanning de duivel belichaamt. Eenmaal op het vasteland stapt hij uit de massa en begint met Nel, die we op het schip hebben leren kennen, een onafhankelijk huishouden in een afgelegen hut. Daar wil Koh graag bij horen, zoals hij ook bij 'Djessus' horen wil; even lijkt de wereld veilig. Het levert de ontroerendste scènes op, zoals die waarin Nel hem scheert - maar wees gewaarschuwd, ook hier slaat moordzucht ongenadig toe. Alles in deze hallucinerende roman draait om het noemen van de doden en de onbereikbaarheid van vrijheid. Peek maakt duidelijk dat zolang het systeem uit handel en straf bestaat, niemand vrij zal zijn.
Querido, 350 blz., 23,99 €.
Bo Van Houwelingen
ob/kt/09 o
Nu er serieuze aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden ontstaat, zeehelden op hun sokkel wankelen en de term 'gouden eeuw' van de museumbordjes wordt gekrabd is het niet vreemd dat ook schrijvers hun pennen slijpen om de VOC-tijd eens onder handen te nemen. Natuurlijk, daar ís al veel over geschreven. De heroïsche kapiteins, het varen over de woelige baren, het dromen van exotische verre oorden; het heeft vooral een hele vracht aan avontuurlijke jeugdboeken opgeleverd. De scheepsjongens van Bontekoe (1924), van Johan Fabricius, is veruit het bekendst. Och, de olijke scheepsmaatjes Padde, Hajo en Rolf, die aanmonsteren op de Nieuw-Hoorn, 'de schuit van schipper Bontekoe, die naar Oostinje gaat! Je zou 'm es moeten zien. Tweehonderd koppen aan boord!'
Literaire romans zijn er echter niet veel over die tijd, laat staan romans die de duistere kanten ervan belichten. Gustaaf Peek (1975) brengt daar nu verandering in met het kloeke A.D., over een groot VOC-schip dat in 1597 oostwaarts vaart. Die info komt van de achterflap, want in het boek zelf komt het jaartal noch de afkorting VOC voor. Wie begint met lezen begrijpt slechts één ding al snel: we zitten op een schip met heel veel mensen.
Alleen al in het eerste hoofdstuk zijn het er een stuk of dertig, van Nel-de-dienstmeid-van-de-zuster-van-de-koopman tot oude Krijn en kleine Coen, van de onderbarbier en de provoost tot de bottelier en de baksmeester. Het is zelden een goed teken als in de kaft van je boek een wanhopig neergekrabbeld namenlijstje verschijnt, maar hoe anders wijs te worden uit alle vertelstemmen die Peek opvoert? Pakweg de hele bemanning doet een keer zijn zegje, maar wie wat precies zegt, denkt of ziet blijft vaak onduidelijk. Overgangen tussen personages vinden plaats in dezelfde alinea, er is amper houvast in witregels, bijna niemand wordt geïntroduceerd. Het lijkt Peeks bedoeling om je zonder grip over zijn dek te laten zwalken, zó dat je er haast zeeziek van wordt. Maar verdomd, het went, het wérkt, na een pagina of vijftig krijg je zeebenen, begin je te genieten van het rollen en het stampen en ga je niet meer bij elke onverwachte perspectiefwending onderuit.
De reis duurt Heel Lang en is Heel Zwaar, dat is wat alle stemmen samen vertellen. Peek knalt erin met een akelige beginscène waarin iemands rotte kies er met een mes uit wordt gewrikt. Het bloeden is nog niet gestelpt of het lijk van een jongen wordt als haaien-aas gebruikt. Het is pas het begin van alle narigheid die Peek in petto heeft. Ziedende hitte, verwoestende storm, maden in het drinkwater, verrot eten, ongedierte, vernedering, verkrachting, moord, marteling, verdrinking en natuurlijk het verplichte rondje kielhalen; Peek beschrijft het allemaal in zijn sterk zintuiglijke stijl, die zijn laatste boek, de geprezen bestseller Godin, held (2014), ook al zo kenmerkte, met die van vocht en sperma druipende neukpartijen.
A.D. druipt van kots, stront en bloed. Het bedwelmt je, het is bij vlagen zelfs wanstaltig lekker, de horreur die met een zekere geiligheid wordt opgedist. Ontvoerde 'wilden' worden per drie aan elkaar vastgebonden buitenboord gehangen: 'Om ze sneller stil te krijgen en haaien te lokken is de bootsman opgehouden hen te duwen, hij laat elke krioelende kluwen nu neer zodat de schelpen aan de romp onmiddellijk huid kunnen breken.' De bemanning hangt over de reling om niets van het spektakel te missen. 'De haaien grijpen soms de buitenste, soms de middelste, altijd de laatste.'
Imponerend is het, de grenzeloosheid waarmee Peek je geselt met de gruwelijkheid, je overspoelt met zijn lange, golvende zinnen. Al word je er soms wat murw van. Als de sadistische kapitein niet voor het eerst de buik van een zwangere vrouw opensnijdt, kijk je daar nauwelijks nog van op. Dat geldt ook voor andere potentieel indrukwekkende gebeurtenissen. De eerste keer dat de mannen aan land gaan bijvoorbeeld - toch wel een dingetje - gaat haast geruisloos verloren in Peeks overvolle, vette beschrijving van álles.
Eenmaal aan land volgen we een inheemse jongen die de 'Roden' (reken maar dat witte huid na dertien maanden op een gloeiend dek roodverbrand is) bespiedt. De kapitein heeft zich verschanst in een fort met het restant van zijn bemanning, over wie we verder niets meer vernemen. Via de jongen probeert Peek antwoord te geven op de essentiële vraag wat er met een volk/eiland gebeurt als er plots kolonisten het strand op stappen. Maar het verhaal van de naamloze jongen wil niet vlotten. Hij dwaalt rond, is hier, dan weer daar, is een gevangene van de Roden maar dan weer vrij, is jong, dan plots een stuk ouder.
Terwijl: na die hele reis wil je dingen weten. Is dat fort Fort Batavia? Wat doen ze daar? Hoe en waarom? Wat vinden de oorspronkelijke eilandbewoners ervan? Kortom, wat gebeurt er nou eigenlijk als de VOC je baai entert? Hier had Peek het verschil kunnen maken door de historische, nog altijd doorwerkende clash tussen twee volken te beschrijven, maar doordat we in het warrige hoofd van de ronddwalende jongen zitten, blijft alles op afstand. Hoewel het duidelijk is dat Peek veel research heeft gedaan, lijdt A.D. onder het gebrek aan historische context. Hier en daar wat opheldering had Peeks literaire kracht kunnen versterken.
Wie behoefte heeft aan duidelijkheid kan het onlangs verschenen Rooswijk 1740 lezen. Maritiem archeoloog Martijn Manders leidde in 2017-2018 de opgraving, of beter gezegd de opduiking, van het VOC-schip de Rooswijk, dat in 1740 voor de kust van Engeland zonk. Aan de hand van zijn vondsten schreef hij met schrijver en archeoloog Laura van der Haar dit boek. Ze doken in de archieven en zochten uit hoe het schip gebouwd werd, hoe de bemanning werd geronseld, wie er aan boord ging en wat voor lading er in het ruim lag.
De Rooswijk was het soort schip dat Peek heeft beschreven: een spiegelretourschip waarschijnlijk, het grootste type transportschip van de VOC, voor vervoer van goederen en personen van en naar Batavia. En hoewel de Rooswijk ruim een eeuw later te water ging dan het schip van Peek, zullen de omstandigheden aan boord vergelijkbaar zijn geweest. Het gros van de bemanning bestond uit een allegaartje van armoedzaaiers, criminelen en weesjongetjes - mensen die zo'n miserabel leven hadden, dat ze geen andere uitweg meer zagen dan een kruisje te zetten op een contract van de VOC. De arbeidsvoorwaarden waren bedroevend: laag loon, smerig eten, hard werken, grote kans om dood te gaan.
In Rooswijk 1740 worden een paar bemanningsleden uitgelicht en hun op feiten gestoelde levensverhalen gefictionaliseerd. Als Manders een klisteerspuit opduikt, lezen we over de chirurgijn aan boord, en uiteraard over diens brute operaties. De zilveren munten leiden terug naar kapitein en smokkelaar Daniel Ronzieres. En misschien was de houten schoenzool wel van de scheepsmaat Hendrik Haas.
Wie zich verheugt op de literaire kwaliteiten van Van der Haar (Het wolfsgetal, Loslopen) komt overigens wat bedrogen uit. Het fictiegedeelte heeft al te vaak iets kinderlijks, met een oubollig toontje; 'arme drommels' - dat werk. Het archeologische gedeelte is vaak juist overgecompliceerd. Tot in detail wordt beschreven hoe Manders' duikpak in elkaar zit, hoe houten objecten met polyethyleenglucol worden behandeld 'alvorens ze kunnen worden gedroogd' en hoe een jacobsstaf precies werkt. Voor de geïnteresseerde leek is het te specialistisch. Toch is het een lezenswaardig boek, al was het maar om het ongelooflijke verhaal over de Rooswijk, het schip dat op de allerkoudste dag van de allerkoudste winter sinds mensenheugenis uitvoer en anderhalve dag later verging. Geen van de 237 opvarenden overleefde de ramp.
Manders en Van der Haar scheppen een degelijk beeld van een VOC-schip, Peek dringt door tot de met kots geïmpregneerde nerven ervan en laat ons bijna lijfelijk voelen hoe het was, aan boord - dat is wat literatuur kan doen. Beide boeken nodigen elk op hun eigen manier uit met een nieuwe, kritische blik naar de VOC-op-zee te kijken, en laten zien dat het voor bijna niemand een exotisch avontuur was. Vaarwel, Bontekoe.
Martijn Manders & Laura van der Haar. Rooswijk 1740. Balans; 336 pagina's; € 23,99.
***
Gustaaf Peek. A.D. Querido; 325 pagina's; € 23,99.
****
Job Kramer
ob/kt/12 o
*****
We schrijven 1597. De jonge Republiek der Nederlanden stuurt voor het eerst grote zeilschepen naar onbekende continenten. Lange tijd werd dat moment beschouwd als het startsein van wat men de Gouden Eeuw noemde: het hoogtepunt van de Nederlandse geschiedenis, waarin dappere avonturiers het ruime sop kozen, op weg naar ongekende rijkdommen. Inmiddels zijn historici in de hele westerse wereld druk bezig het eigen verleden te herzien. Het is niet de geur van specerijen en geboend hout, maar de stank van dood en rotting die je tegemoet walmt in ‘A.D.’, de nieuwe historische roman van Gustaaf Peek. Bloed, zweet, stront en zaad stromen rijkelijk over de bladzijden. Geen twijfel mogelijk: dit is de geschiedenis zoals we die ons niet graag herinneren, niet alleen wegens de onwelriekende geur, maar ook uit schaamte voor wat onze voorvaderen hebben gedaan. De expedities waren immers de eerste in een eeuwenlange reeks rooftochten, gekenmerkt door moord, machtswellust en uitbuiting. ‘A.D.’ valt in twee delen uiteen. Het eerste deel beschrijft het rauwe leven op het schip. Daar lijkt geen enkele ruimte te bestaan voor tederheid of naastenliefde. Het boek opent niet zomaar met een fragment uit Vergilius’ ‘Aeneis’ waarin het bezoek aan de onderwereld wordt beschreven: de opvarenden zijn halve doden, verlangend naar om het even welke overkant, vasteland of dodenrijk. Toch wekt Peek met zijn scherpe psychologische observatievermogen een wonderlijk soort empathie op voor zijn personages, hoe gecorrumpeerd ze ook zijn. Het tweede deel van het boek verkent wat er gebeurt na de aankomst aan een vreemde kust. De Europese avonturiers ontmoeten mensen zoals ze die nog nooit hebben gezien. Hetzelfde geldt voor de eilandbewoners: door hun ogen zien we onszelf, smerig en geil, hongerig en wanhopig. Stilistisch is Peek een vermommingskunstenaar, die voor ieder boek een andere gedaante aanneemt. Het contrast tussen ‘A.D’ en zijn vorige roman, de intieme liefdesgeschiedenis ‘Godin, held’, kan bijna niet groter zijn, al zijn ze allebei extreem lichamelijk. Was ‘Godin, held’ vertederend alledaags qua taal, in ‘A.D.’ vlecht Peek zinnen tot recordlengte aan elkaar. De woorden kruipen over elkaar als de scheepslui die door elkaar krioelen op het dek. Het perspectief wisselt voortdurend, soms meerdere keren op een pagina. Zo krijg je een amorfe brij van indrukken voorgeschoteld, alsof de scheepsbemanning als geheel een stem krijgt, misschien zelfs het schip. Hoofdstuk na hoofdstuk gaat dat zo door, vijftig, honderd, tweehonderd pagina’s, het boek als de zeereis waar geen eind aan lijkt te komen. Soms is dat precies zo vervelend als het klinkt, maar wie doorzet, wordt alsnog beloond. In het vijfde hoofdstuk verschuift het perspectief plots naar de tweede persoon enkelvoud. De lezer wordt direct aangesproken, wordt zelf een personage, en zo gedwongen zich te verhouden tot de gebeurtenissen, om daarna even snel weer op te gaan in de massa andere figuren. En dan, halverwege het boek, het moment waarop de bemanning zo lang heeft gewacht: land in zicht. De hoofdstuknummering verdwijnt, de taal komt tot rust, een nieuwe wereld, een nieuwe jaartelling, een nieuwe geschiedenis begint. ‘A.D’ is een ambitieuze roman, een episch gedicht dat geconcentreerde aandacht vraagt. Peek lijkt zich nu en dan te vergalopperen, maar zijn associatieve taalcapriolen zijn doelbewust ingezet: ze veroorzaken een gevoel van onvastheid, alsof je opeens niet meer zeker weet of de horizon nog wel horizontaal staat. En ja, daar word je zeeziek van, maar na het braken voel je je gelouterd. Zo zorgt Peek, zonder opgelegd moralisme of afgedwongen superioriteit, voor een nieuwe, menselijke blik op een onverkwikkelijk deel van de geschiedenis.
Dr. Nelleke Manneke
Vijfde roman van de auteur (1975) van 'Godin, held' (2014), die dit boek opdraagt aan zijn Indonesische familie. De roman speelt zich af tijdens één van de eerste scheepsreizen vanuit de Nederlanden naar het huidige Indonesië, voorafgaand aan de oprichting van de VOC Amsterdam (1602). Een periode van felle concurrentie waarin de scheepsroutes nog moesten worden ontdekt. De auteur dompelt de lezer onder in de gebeurtenissen aan boord van het schip, tussen allerlei personages, mannen en vrouwen en laat hem getuige zijn van een tafereel vol geweld en ontbering. Lange, complexe zinnen met een minimum aan dialogen schetsen de rauwheid van het gewin en de prijs van het avontuur. Al in de eerste bladzijden wordt een rottende kies uitgesneden. Verder volgen scheurbuik, kielhalen, bevallingen en een bloederige jacht op walvissen. Wanneer het schip na een jaar aankomt in Indië, is een jongetje getuige van de wreedheid van de ‘roden’. Geen gemakkelijk leesbaar boek, dat is gesitueerd op een breekpunt in de geschiedenis en haast een fysieke ervaring is en tevens een felle aanklacht tegen het kolonialisme.
Rob Schouten
te/ep/25 s
Eerste zin: 'Het kleinste mes aan boord, iemand wist nog dat het van de jonge Deen was geweest, Anders, die z'n lange haren soms in een vlecht droeg en zelfs op wacht z'n partijdig gevijlde dobbelstenen tevoorschijn trok, verdwijnt in de open mond, tranen van de pijn en het geforceerde gapen glanzen op de wangen van de kermende bottelier, tot de punt iets bereikt wat zo'n geweldige gil wakker steekt dat zelfs de maats in het galjoen van schrik naar de balken grijpen om niet met bevuild kruis door het gat in de blinde golven te verdwijnen.' Zo begint A.D., de vijfde roman van Gustaaf Peek (1975). Het wemelt van zulke lange, complexe zinnen, van soms een halve, hele pagina lang. Het geeft Peeks boek een volle, soms overvolle aanblik.
In die eerste regels wordt, bij wijze van opmaat, bij iemand een rotte kies verwijderd aan boord van een galjoen, eind zestiende eeuw. Zomaar een tafereeltje. Er volgen nog talloze losse scènes, met steeds nieuwe personages, allemaal op een schip op weg naar Indië. Na dat overvolle begin, een tableau de la troupe, verwacht je dat de schrijver zijn focus langzaam zal gaan richten op een paar individuen die uit die kluwen mensen duidelijk worden, hoofdpersonen die het verhaal gaan bepalen. Maar nee, het blijven talloze personages met talloze ervaringen. Pas rond pagina 220 duikt er zoiets als een individueel personage op, een inlands jongetje dat het geheel met verbazing aanschouwt.
massadrama's
A.D. is dus een caleidoscopische roman, waarin de schrijver vanuit talloze gezichtspunten de vaart op Indië probeert te belichten, een massaspektakel waarin mensen op zoek gaan naar een nieuwe wereld, dromend van het paradijs maar onderweg stervend aan scheurbuik, gekielhaald, als aas aan de haaien gegeven. Peek maakt er een rauw spektakelstuk van, in glanzende, bloed- en zaaddoordrenkte zinnen. Het kost de lezer wel de grootste moeite om al zijn personages uit elkaar te houden, Krijn, Coen, Aert, Maup, Nicolaas, Eben, Barent, Rogier, Lucas, Lys, Agaath, David en nog tallozen meer. Het effect is dat je het gevoel hebt dat het niet meer om enkelingen gaat maar om groepen, om de massa. De bevolking van het schip vormt een krioelende microkosmos.
Peek schiep al eerder massadrama's, bijvoorbeeld in de roman Dover, over onderweg gestikte illegale Chinezen, en nu dus de scheepscultuur aan de vooravond van de VOC (het verhaal speelt zich af in 1597, de VOC werd in 1602 opgericht). Het lijkt geen toeval dat deze schrijver een soort communistisch manifest schreef, gericht tegen het kapitalisme; anders dan veel tegenwoordige schrijvers weet hij op menigten te focussen, de maatschappij in het vizier te krijgen.
wrede waas
Na een reis van dik een jaar komt het schip aan in Indië, waar een inlands jongetje, Roh, de gebeurtenissen gadeslaat. Er zijn al eerder boten van vreemdelingen langs geweest met 'woorden en dromen van Mohamat'. Deze keer komt een schip met 'roden' (blanken) en hun 'Djessus', weer een verlosser. Zijn leven staat op het punt te veranderen, je zou kunnen zeggen dat ook voor hem een 'Nieuwe Wereld' daagt. Mooi is de beschrijving van zijn organische verbazing over alles, bij de gruwelijke executie van vier mannen, bij de dood van de zwarte 'verrader' Nicolaas, bij het geheimzinnige gemarchandeer tussen de schepelingen en de inboorlingen, alles in een wrede waas van dood en overleven.
A.D. is een geschiedenis van plastische verbeelding maar ook van doorleefd realisme, een andere realiteit dan die wij kennen maar niettemin: werkelijkheid. Peek vertelt niet zomaar een verhaaltje maar dompelt je erin onder, zozeer dat je soms nauwelijks adem kunt halen.
verstikkende evocatie
Zijn verhaal speelt zich af op een keerpunt van de geschiedenis, het moment dat verschillende culturen botsen en zich vermengen. Je zou het een voorafschaduwing van onze eigen tijd kunnen noemen. Want dat is de vraag, waarom schrijft Peek zo'n complexe, overvolle historische roman waar je als lezer lang niet altijd de weg in kunt vinden? Wat drijft hem meer dan vertelzucht? Ik denk dat het hem erom te doen is die gecompliceerde, soms wrede wereld op te roepen die gepaard gaat met de overgang van de ene cultuur naar de andere, als het individu botst met de massa, als animisme wordt ingeruild voor zogeheten beschaving. Een lekker leesboek is A.D. niet, daarvoor is het te verknoopt en overvol, wel een verstikkende evocatie van een onbekend geworden wereld waar wij in deze antikolonialistische tijd niettemin meer dan ooit over hebben na te denken.
Querido; 354 blz. € 23,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.