Lied der revolutie : geschiedenis van de Amerikaanse vrijheid
Russell Shorto
Russell Shorto (Auteur), Jan Willem Reitsma (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Ambo|Anthos, © 2021 |
VERDIEPING 2 : DUIVELSHOEK : OVER MISDAAD : 395.66 SHOR |
Douwe Draaisma
rt/aa/13 m
Historicus Russell Shorto zit bij zijn bejaarde ouders thuis aan de keukentafel. Moeder Rita kookt een traditioneel Italiaans gerecht. Tussen Russell en zijn vader Tony ligt een dikke stapel gerechtsdocumenten: arrestatiebevelen, aanklachten, verhoren, vonnissen. Ze vormen de schriftelijke neerslag van de criminele loopbaan van Russ Shorto, vader van Tony, de opa naar wie Russell vernoemd is. Russ was een van de bosses in de maffia van Johnstown, een staalstadje in Pennsylvania waar ook Russell is opgegroeid.
Russell Shorto dook eerder in de hoofden van Descartes, Spinoza en Peter Stuyvesant en schreef bestsellers over de geschiedenis van Amsterdam en New York. Maar nu is zijn opa aan de beurt en zijn het zijn eigen ouders, neven en nichten, ooms en tantes uit wie hij zijn informatie moet zien te krijgen. Russ zelf overleed in 1964, Russell is van 1959 en heeft nauwelijks herinneringen aan hem.
Zoveel decennia later blijken nog flink wat van de old guys die met Russ hebben gewerkt bereid om zijn kleinzoon te woord te staan. Daarvoor moet hij naar rusthuizen en aangepaste woningen: de bad asses van weleer zijn hoogbejaard en komen met de traplift naar beneden. Maar Shorto doet ook geroutineerd zijn werk als historicus. En hij geeft context aan de loopbaan van Russ als hoofd van een van de honderden lokale uitlopers van de maffia, een bijna bedrijfsmatige uitrol die in Pennsylvania begon in grote steden als Pittsburgh en Philadelphia.
In een mooi historisch doorkijkje laat Shorto zien dat de Drooglegging een generatie van wetsontduikers in het leven riep. Er begonnen zich illegale netwerken te vormen die kleine huisstokerijen exploiteerden. Toen in 1933 een einde kwam aan de Drooglegging bleef die infrastructuur intact, gereed om nieuwe vormen van criminaliteit te faciliteren. Dat werd de gokindustrie waarin Russ zijn opkomst beleefde.
Hoofdkwartier werd de City Cigar op Main Street: voorin een hal met pooltafels en flipperkasten, verderop kamers voor het zwaardere werk. Gokken was de corebusiness: er werd gewed op paardenraces, bokswedstrijden of honkbalmatchen. Je kon ook op de cijfers van de slotkoers op Wall Street gokken, betrouwbaar en voor iedereen te verifiëren. Een van de bezoekers was ene Charles Buchinsky, die later acteerlessen zou nemen en zijn achternaam veranderde in Bronson.
De organisatie stond als een huis: een eigen bank, contacten bij de politie, steun van een burgemeester die een oogje toekneep, spierbundels in dienst om achterstallige aflossingen te incasseren. Soms mocht in natura worden betaald, dan verscheen in het gezin waar Tony opgroeide opeens een televisietoestel of mocht moeder gratis in een kledingzaak komen winkelen.
beroerte
Dit klinkt allemaal small-time, zoals Shorto zijn boek heeft genoemd, plaatselijk, kleinschalig. Maar hij weeft er het verhaal van Giuseppe ('Pippy') diFalco doorheen. Pippy was op de avond van 6 februari 1960 voor het laatst gezien. Hij zou lang onvindbaar blijven. Had hij te veel achtergehouden van het geld dat hij moest incasseren? Werkte hij stiekem voor concurrenten? Hadden zij hem laten omleggen? Shorto is er merkbaar niet gerust op. Hoe small-time was zijn opa eigenlijk? Hoe hard zoek je naar iets dat je liever niet wilt vinden?
Hier neemt zijn boek een persoonlijke wending, die het uittilt boven de gewone true crime. Shorto aarzelde om zijn vader Tony bij het onderzoek te betrekken. Die praatte niet graag over zijn vader, zacht gezegd. De kinderen waren opgegroeid met het verhaal dat Tony had gebroken met zijn vader, manhaftig had geweigerd 'in de zaak' te komen en zo indirect ook zijn kinderen buiten dit milieu had weten te houden. Maar Shorto begint zijn twijfels te krijgen. Net als hij er Tony naar wil vragen, krijgt deze een beroerte. Wakend bij zijn bed heeft hij intens spijt dat hij zijn vragen voor zich heeft gehouden. Maar Tony herstelt wonderwel en is bereid verder samen met Russell op te trekken. Vanaf dat moment loopt ook de spanning op tussen de verschillende rollen van Shorto - historicus, zoon, kleinzoon - en ontwikkelt het misdaadverhaal zich tot een delicaat psychologisch memoir.
Small-time is veel meer dan een kroniek over de maffiajaren in Johnstown. Shorto heeft heel secuur de goede dosering, de distantie en de passende woorden gevonden voor deze beladen familiegeschiedenis. Een parel in zijn oeuvre.
Ambo Anthos, 288 p., 22,99 euro.
Douwe Draaisma
rt/aa/13 m
Historicus Russell Shorto zit bij zijn bejaarde ouders thuis aan de keukentafel. Moeder Rita kookt een traditioneel Italiaans gerecht. Tussen Russell en zijn vader Tony ligt een dikke stapel gerechtsdocumenten: arrestatiebevelen, aanklachten, verhoren, vonnissen. Ze vormen de schriftelijke neerslag van de criminele loopbaan van Russ Shorto, vader van Tony, de opa naar wie Russell is vernoemd. Russ was een van de bosses in de maffia van Johnstown, een staalstadje in Pennsylvania waar ook Russell is opgegroeid.
Russell Shorto dook eerder in de hoofden van Descartes, Spinoza en Peter Stuyvesant en schreef bestsellers over de geschiedenis van Amsterdam en New York. Maar nu is zijn opa aan de beurt en zijn het zijn eigen ouders, neven en nichten, ooms en tantes uit wie hij zijn informatie moet zien te krijgen. Russ zelf overleed in 1964, Russell is van 1959 en heeft nauwelijks herinneringen aan hem.
Zoveel decennia later blijken nog flink wat van de old guys die met Russ hebben gewerkt bereid zijn kleinzoon te woord te staan. Daarvoor moet hij naar rusthuizen en aangepaste woningen: de bad asses van weleer zijn hoogbejaard. Maar Shorto doet ook geroutineerd zijn werk als historicus: hij stelt tijdlijnen op, raadpleegt archieven, bladert door krantenleggers. En hij geeft context aan Russ' loopbaan als hoofd van een van de honderden lokale uitlopers van de maffia, een bijna bedrijfsmatige uitrol die in Pennsylvania begon in steden als Pittsburgh en Philadelphia.
Russ was de oudste zoon van Antonino Sciotto, die in 1901 van een Siciliaans berggehucht naar Amerika was gekomen. Eenmaal gesetteld liet hij Annamaria overkomen. Ze veranderden hun naam in Tony en Mary Shorto en stichtten een gezin. Het ging Tony goed, te goed misschien: in 1920, bij een van zijn bezoeken aan 'thuis', was hij te opzichtig geweest met zijn bankbiljetten en werd hij bij een beroving doodgestoken. Mary moest nu het jonge gezin draaiende houden. Datzelfde jaar begon de drooglegging. Juist Pennsylvania had zo zijn drinkculturen: de Ieren met hun whisky, de Duitsers met hun bier, de Italianen met hun wijn. Als vanzelf ontstonden de illegale stokerijen, ook onder de keldertrap bij Russ thuis.
In een mooi historisch doorkijkje laat Shorto zien dat de drooglegging een generatie van wetsontduikers in het leven riep. Er vormden zich illegale netwerken die kleine huisstokerijen exploiteerden, niet zo verschillend van de hennepkwekerijtjes op zolders en in garages vandaag de dag. Toen in 1933 een eind kwam aan de drooglegging, bleef de infrastructuur intact, klaar om nieuwe vormen van criminaliteit te faciliteren. Dat werd de gokindustrie waarin Russ zijn opkomst beleefde.
Het initiatief kwam uit Philadelphia. Daar was Joe Regino ('Little Joe') opgegroeid. Hij had al jong een strafblad: gewapende overvallen. De maffia stuurde hem naar Johnstown om als een soort franchisenemer een plaatselijke tak op te zetten. Hij trouwde met een zus van Russ. Little Joe zag in zijn zwager een paar nuttige eigenschappen. Hij kon bliksemsnel rekenen, wat van pas kwam bij het plaatsen van weddenschappen en andere gokactiviteiten, en hij was zwijgzaam aangelegd. Dat hij periodiek veel dronk werd pas later een probleem.
Hoofdkwartier werd de City Cigar op Main Street: voorin een hal met pooltafels en flipperkasten, achter een goed bewaakte deur en verderop kamers voor het zwaardere werk. Gokken was de core business: er werd gewed op paardenraces, bokswedstrijden en honkbalmatches. Je kon ook gokken op de cijfers van de slotkoers op Wall Street, betrouwbaar en voor iedereen te verifiëren. Een van de bezoekers was ene Charles Buchinsky, die later acteerlessen zou nemen en zijn achternaam veranderde in Bronson. De organisatie stond als een huis: een eigen bank, contacten bij de politie, steun van een burgemeester die een oogje toekneep, spierbundels in dienst om achterstallige aflossingen te incasseren. Soms mocht er in natura worden betaald, dan verscheen in het gezin waar Tony opgroeide opeens een televisietoestel (waar van 7 tot half 11 iets op te zien was), of mocht moeder gratis in een kledingzaak komen winkelen.
Dit klinkt allemaal small-time, zoals de Engelse titel luidt: plaatselijk, kleinschalig. Maar Shorto weeft er het verhaal doorheen van Giuseppe ('Pippy') diFalco. Pippy was op de avond van 6 februari 1960 voor het laatst gezien. Hij zou lang onvindbaar blijven. Had hij te veel achtergehouden van het geld dat hij moest incasseren? Werkte hij stiekem voor concurrenten van Russ en Little Joe? Hadden zij hem laten omleggen? Tenslotte was hij al eens in elkaar geslagen door Rip Slomanson, een halve psychopaat die het beulswerk voor Russ opknapte. Shorto is er merkbaar niet gerust op. Hoe small-time was zijn opa eigenlijk? Hoe hard zoek je naar iets dat je liever niet wilt vinden?
Hier neemt zijn boek een persoonlijke wending, die het uittilt boven de gewone true crime. Shorto aarzelde om zijn vader Tony bij het onderzoek te betrekken. Die praatte niet graag over zijn vader, zacht gezegd. De kinderen waren opgegroeid met het verhaal dat Tony had gebroken met zijn vader, manhaftig had geweigerd 'in de zaak' te komen en zo indirect ook zijn kinderen buiten het milieu had weten te houden. Shorto krijgt zijn twijfels. Net als hij er Tony naar wil vragen, krijgt deze een beroerte. Wakend bij zijn bed heeft hij intens spijt dat hij zijn vragen voor zich heeft gehouden. Maar Tony herstelt wonderwel en is bereid verder samen met Russell op te trekken. Vanaf dat moment loopt ook de spanning op tussen de verschillende rollen van Shorto - historicus, zoon, kleinzoon - en ontwikkelt het misdaadverhaal zich tot een delicate psychologische memoir.
Tony en Russell moeten beiden iets onder ogen zien. Onder de tientallen mensen die Russell interviewt, is Mike Gulino, destijds de rechterhand van Russ, nu midden 80, halfblind en aan de zuurstof. Bijna terloops vertelt hij dat Tony, toen een jaar of 16, op een dag met veel bravoure de City Cigar binnen was komen lopen en doodgemoedereerd hier en daar een praatje aanknoopte. Mike had nog geprobeerd hem een seintje te geven om te vertrekken, maar het was al te laat: net toen hij aanlegde voor een stoot aan de pooltafel, werd hij door Russ bij de kraag gepakt. Die sloeg hem een paar keer in het gezicht en dreigde hem ten overstaan van iedereen de poten te breken als hij het nog eens in zijn hoofd haalde daar te komen. Volgens Mike had Tony niets liever gewild dan bij Russ in de zaak te komen.
Het duurt even voor Russell de moed heeft zijn vader te vragen of dit incident echt heeft plaatsgevonden. Maar Tony geeft het toe en even later komt ook aan het licht dat hij in die tijd met de notoire Rip Slomanson optrok en zelf de nodige misdrijven heeft gepleegd.
De epiloog speelt zich af in een verpleeghuis. Slomanson blijkt nog te leven, dementerend maar, zoals dat gaat, met scherpe herinneringen aan vroeger, zijn jaren met Russ en Tony. Van hem krijgt Russell eindelijk opheldering over de verdwijning van Pippy.
Pater familias - zoals het boek heet in de eminent leesbare vertaling van Jan Willem Reitsma - is veel meer dan een kroniek over de maffiajaren in Johnstown. Shorto heeft heel secuur de goede dosering, de distantie en de passende woorden gevonden voor deze beladen familiegeschiedenis. Het is alsof hij zijn historische boeken moest schrijven om het vakmanschap te ontwikkelen voor de behandeling van een thema dat zo dicht bij hemzelf kwam. Een parel in zijn oeuvre.
*****
Uit het Engels vertaald door Jan Willem Reitsma. Ambo Anthos;
288 pagina's; € 22,99.
Dr. H.W. Bomert
Op het eerste gezicht lijkt de Amerikaan Russell Shorto de opkomst van de Italiaanse maffia in een kleine provinciestad – Johnstown, Pennsylvania – te beschrijven. Maar het is veeleer een familieverhaal, beginnend met arme Italiaanse immigranten die met vallen en opstaan een plaats in de Amerikaanse samenleving proberen te verwerven. Het is het verslag van een literaire zoektocht naar Russ Shorto, de opa en grote afwezige in het leven van de schrijver. Samen met zijn zwager bestiert Russ het illegale gokwezen in de provinciestad, met een miljoenenomzet. Het zijn kleine spelers in het maffianetwerk; de bazen zitten in Philadelphia en het nog verder weg gelegen New York. En het is ook het verhaal van Russ’ zoon Tony (de vader van Russell) die zich van Russ heeft afgekeerd en tracht een deugdzaam leven te leiden. Maar niet alles is dat wat het lijkt. Een klassiek verhaal over de emancipatie van Italiaanse immigranten via de maffia, over leven en streven in een Amerikaanse provinciestad in de jaren vijftig en zestig, een ultieme zoektocht naar familiegeheimen. Met enkele zwart-witfoto's en een bronnenoverzicht.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.