Het lijden van De Jonge Werner
Luc Boudens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Vrijdag, © 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : BOUD |
Peter Jacobs
il/pr/10 a
Bij elk nieuw boek van Luc Boudens (60) hoort een verwijzing naar de 'mooie jonge goden' van de gelijknamige verhalenbundel van 1986, waarin Tom Lanoye en Herman Brusselmans de toon van de nieuwe generatie zetten. Boudens was niet bij de uitverkorenen in dat boek, maar gratuit is de koppeling van zijn naam met die van zijn bekendere collega's niet; Boudens' schrijfstijl en levensvisie passen perfect in die context.
Boudens publiceerde vanaf 1988 gedichten, verhalen en romans, maar was in de jaren 90 al uitgeschreven. Hij is een eeuwige belofte geworden, hoewel zijn titels nog naklinken, Vrijdag visdag en Het zijn lange dagen, bijvoorbeeld. Een nieuw boek van hem is sowieso een (bescheiden) evenement.
Jarenlang was Boudens als beeldend kunstenaar actief, schrijven deed hij in de luwte. In 2014 was er plots Op eenzame hoogte, maar van de toen aangekondigde revival kwam weinig terecht. Nu is er De oogappel, een tranche de vie die in de lijn ligt van zijn oorspronkelijk werk: licht theatraal van opzet, redelijk cynisch van toon, zelfs wat archaïsch van woordkeuze en zinsbouw, een sfeer die van plechtig tot cabaretesk evolueert, maar ook aristocratisch aanvoelt. De oogappel leest vlot, want het verhaal is onderverdeeld in korte taferelen, zoals in een toneelstuk.
Wellicht is de lectuur net iets knapperiger voor lezers die de sleutels van deze roman à clef in handen hebben. Boudens noemt zich in zijn boek Fitou, een geschikte appellation d'origine contrôlée voor een aan alcohol verslaafde schrijver die niet meer schrijven kan. Hij zet de lezer meteen op het goede spoor door zijn roman aan Henri-Floris Jespers op te dragen. De oogappel belicht de capriolen van hun vriendschap.
Jespers, die in het boek Leduc heet, is een excentrieke literator die in 2017 op 72-jarige leeftijd overleed. Het decor brengt leven in het verhaal: in de stamcafés van Leduc en Fitou herken je de Antwerpse artistieke scene en in hun bezoek aan Parijs zit een passage over de uitgeweken kunstenaar Michel Seuphor…
Leduc biedt Fitou, die zijn lief kwijt is, onderdak in zijn merkwaardige huis. Dat is het pand aan de Marialei dat door onder anderen Léon Stynen voor Henri-Floris' grootvader beeldend kunstenaar Floris Jespers ontworpen is. Ook beeldhouwer Wilfried Pas, bekend van zijn Willem Elsschot, duikt op, als Fried.
Als je die en meer verwijzingen allemaal doorziet, is je leeservaring misschien rijker. Wie daar niets van kent - of wie dat bijzaak vindt - leest in De oogappel het échec van een relatie, een liefde die verdrinkt in de alcohol en de scharrels. Boudens laat Fitou ten huize Leduc een ultieme liefdesbrief schrijven en strooit fragmenten van die tekst door het verhaal. Op het einde van De oogappel wordt de verscheurende brief in zijn geheel afgedrukt.
De katten van Leduc kijken ondertussen toe als sfinxen. Hun aanwezigheid rechtvaardigt de prachtige cover van Marcel-Louis Baugniet, een avant-gardekunstenaar van het interbellum. Alles past in de sfeer die Boudens wil oproepen.
'Onderhavig boek bevestigt zijn vakmanschap en talent.' Zo stond het achter op Het lijden van de jonge Werner in 1990. Het gaat ook op voor De oogappel van 2021.
Vrijdag, 160 blz., 18,50 € (e-boek 9,99 €).
Marnix Verplancke
rt/aa/24 m
Fitou is een dertigjarige schrijver die ‘ziekenfondsliteratuur’ liever aan anderen overlaat en smacht naar ‘teksten met kloten’. Alleen vloeien de getestikuleerde zinnen de laatste tijd steeds moeizamer uit zijn pen. Zijn geliefde heeft hem de wacht aangezegd, waarna hij zijn verdriet is beginnen te verdrinken in sloten wijn en whisky en hij alleen nog maar artisjokharten eet. Niet meteen het beste recept om er weer bovenop te komen, vindt zijn vriend Leduc, bij wie Fitou is ingetrokken, waarna Leduc zichzelf een limonadeglas sterke drank inschenkt en bedenkt dat uiteindelijk toch niemand echt gered wil worden, wat zijn vier adellijke katten beamen.
Leduc is de kleinzoon van een bekende schilder in wiens riante, maar stilaan toch wat aftakelende herenwoning hij zijn dagen slijt met literaire en andere kunstzinnige bezigheden. Werken doen Leduc en Fitou niet en waar ze het geld vandaan halen om hun uitspattingen in peperdure restaurants te betalen speelt geen rol. Zij leven immers in een wereld die verheven is boven het gesjacher waarmee het grootste deel van de mensheid zichzelf denigreert.
Aangezien Luc Boudens De oogappel opgedragen is aan de in 2017 gestorven Henri-Floris Jespers en Boudens een van diens beste vrienden was, is het nogal snel duidelijk op wie Leduc en Fitou gebaseerd zijn. ‘Die artiesten zullen het wellicht nooit leren’, denkt Leduc op een bepaald moment in het boek. ‘Altijd weer die eigenliefde’, maar het is wel die eigenliefde die het leven en de literatuur net dat tikkeltje interessanter maken.
Wie al eerder een boek van Luc Boudens las, zal de sfeer meteen herkennen, en de humor, want terwijl hij zijn personages in De oogappel op een wolk van artistieke onthechting boven de besognes van het gepeupel laat drijven, doorprikt hij tezelfdertijd ook die aspiraties als passé en illusoir. Wanneer Leduc en Fitou naar Parijs reizen, bezoeken ze er vanzelfsprekend het graf van Oscar Wilde, maar door hen precies naar dat graf te laten gaan, dat van de beroemdste aller woorddandy’s, ondergraaft Boudens ook hun verfijnde eruditie. Fitou’s larmoyante liefdesverhaal zou eentonig worden zonder een flinke portie relativerende humor, beseft hij, en dus trekt hij het kleed van de meesterironicus aan. Het past hem perfect.
****
Vrijdag, 160 blz., € 20,00.
C.C. Oliemans
Fitou is een Antwerpse man die probeert als vertaler van gedichten de eindjes aan elkaar te knopen. Héél hard spant hij zich echter niet in; de noodzaak daartoe ontbreekt omdat hij in huis woont bij de iets oudere en redelijk welgestelde Leduc. Die is nu bezig met het opzetten van een antiquariaat en hij probeert Fitou daarbij op sleeptouw te nemen. In de praktijk eindigen ze echter steeds in café's, waar Fitou zijn onverzadigbare dorst probeert te lessen. Zelfs een korte vakantie in Parijs eindigt elke avond in de kroeg. Zo is deze korte roman feitelijk een portret van een alcoholist die verder niets doet, behalve mijmeren over een brief aan de geliefde die hem ooit vanwege zijn drankzucht verliet. Het totale gebrek aan ontwikkeling of diepte kan voor de lezer echter al gauw een bron van verveling worden; de snedige dialogen en Fitou's aanstekelijke fatalisme vormen daarvoor niet voldoende compensatie. De auteur (1960) publiceerde eerder romans, verhalen en poëzie.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.