De kleine deugden
Natalia Ginzburg
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Das Mag Uitgevers, 2021 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ESSAY : POST |
Jozefien Van Beek
us/ug/14 a
Een boek mag je niet beoordelen op zijn cover, maar hoe mooi de bundels van Jan Postma eruitzien, laat ik liever niet onbenoemd. Op het voorplat van zijn debuut, Vroege werken, zagen we de auteur als kind, een camera in de handen, gericht op zichzelf. Er stonden essays in als 'Alledaags narcisme' en 'Wie is Jan Postma?', en al waren die titels ironisch te lezen, in zijn tweede bundel verschuift toch zijn focus. Op de cover van Is dit alles? prijkt een foto van zijn dochter, die net als hij ros haar heeft en net als hij een analoge camera in de handen houdt - deze foto nam de auteur zelf. Inmiddels is hij vader geworden en dat kleurt zijn wereldbeeld én zijn teksten.
Het vaderschap zorgt ervoor dat er door Is dit alles? een stevige rode draad loopt, waar de essays in zijn eerste - overigens ook voortreffelijke - bundel inhoudelijk meer uiteenliepen. Veel van de stukken zijn eerder in De Groene Amsterdammer verschenen, maar doordat ze nu samen in een boek staan, wordt duidelijk hoe coherent Postma's thematiek is. Hij schrijft over kinderen krijgen, een huis kopen, de klimaatcrisis, nieuwe technologieën en de allesverzwelgende liefde en angst die het ouderschap met zich meebrengt.
Fotografie speelt overigens ook een belangrijke rol, zowel in zijn leven als in zijn schrijven. Hij heeft het over fotoboeken van de Japanse fotografe Rinko Kawauchi, over een eigen fotorolletje dat door de machine bij het ontwikkelen vernietigd werd, over de ethiek van het fotograferen van vreemden.
Vergankelijkheid
Postma opent, na een korte beschouwing over fotografie, met het lange essay 'Geringe schepsels. Over motten', dat eerder als een klein boekje werd uitgegeven door Tijdschrift Terras. In die tekst over vergankelijkheid verweeft hij het essay 'The death of the moth' van Virginia Woolf, de fotografie van Rinko Kawauchi, Sebalds Austerlitz, een bezoek aan het nachtdierenverblijf in de Antwerpse Zoo, De Japanse schrijver Junichirō Tanizaki en de geboorte van zijn dochter met elkaar: 'Zeggen dat haar geboorte mijn sterfelijkheid baarde zou feitelijk niet kloppen, maar een besef van eindigheid was van het ene op het andere moment onpeilbaar diep geworden. En in alles aanwezig.'
In het sterke essay 'Kleine apologie van de voortplanting. Over wat we onze kinderen aandoen' haalt hij Camus aan ('Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie') en Cioran ('Wij snellen niet de dood tegemoet, wij ontvluchten de catastrofe van onze geboorte'). Hij leest de Zuid-Afrikaanse filosoof David Benatar, Better never to have been, en de zuurstof wordt uit zijn bestaan weggezogen: 'Dacht je werkelijk dat het het uiteindelijk allemaal waard is? Dat ook het zinloze leven betekenisvol kan zijn?' Het is de diepste, meest fundamentele vrees die onder het ouderschap zindert, schrijft hij. 'Het afgrondelijke besef dat we niet weten, en nooit volledig zullen weten, wat we onze kinderen aandoen.'
Door de essays samen in deze bundel te plaatsen, gaan ze met elkaar in interactie. Na 'Kleine apologie van de voortplanting' volgt 'Monsters voor altijd. Over Mary Shelleys Frankenstein', over de verantwoordelijkheid van de mens voor alles wat hij voortbrengt, ook al is het complexer dan je had kunnen bevroeden. Hij citeert de Franse filosoof Bruno Latour, die na lezing van Frankenstein concludeerde dat we voor onze technologieën moeten zorgen zoals we voor onze kinderen zorgen: 'we moeten van onze monsters houden.'
Daarna volgt 'Zijn en schermtijd. Over ons leven met slimme apparaten', waarin Postma onze wereld vergelijkt met die in E.M. Forsters verhaal 'The machine stops'. Hij heeft het ook over de ideeën van tech-ethicus James Williams over de aandachtseconomie. Vroeger was er informatieschaarste, maar ergens in het recente verleden is die schaarste overgeslagen in overvloed, schrijft Postma. 'Het is van de weeromstuit onze aandacht geworden die een schaars goed is. De Machine die wij hebben gebouwd, en die zichzelf onder onze ogen verder en verder uitbouwt, biedt ons informatie in overvloed, maar wat zij organiseert en kapitaliseert is onze aandacht. Ze boort nieuwe markten aan, markten waar wordt gehandeld in ons weglekkende bewustzijn en het wegtikken van ons leven.' Om uit te komen bij de meest hartverscheurende zin uit het stuk: 'Kun je een grotere afgrond in jezelf tegenkomen dan naar je kind kijken en naar een scherm verlangen?'
Een luier en wat fotorolletjes
In zijn debuut Vroege werken kwamen we te weten dat boven het bureau van de schrijver een briefje hangt met de woorden 'The time to make up your mind is never'. Dat voel je nog steeds in zijn essays: Postma poneert niet. Hij vertrekt van wat hem bezighoudt, wat in zijn gedachten blijft hangen, de boeken die hij - al dan niet toevallig - aan het lezen is. De helderheid lijkt hij te wantrouwen. 'Het is de rijkdom van het niet-evidente, de schoonheid van het in schaduwen gehulde waar het hem om te doen is.' Maar dat gebrek aan helderheid stoort niet, het is eigen aan zijn stijl, die kronkelt en baadt in sfeer.
Misschien ook omdat hij grif toegeeft dat hij het zelf allemaal niet weet. Hij werkt niet naar een groter punt toe, maar cirkelt rond de ondoorgrondelijkheid van ons bestaan, met daar middenin 'de onoverbrugbare kloof tussen wat hij voelt - alles, zo lijkt het soms - en wat hij begrijpt: niets.'
'Is dit alles?', vraagt Postma aan zijn vriendin nadat hij een luier, een pak babydoekjes, wat fotorolletjes en een banaan in de draagzak heeft gepropt voordat ze gaan wandelen. De vraag wat je een kind aandoet door het geboren te worden, kan Postma niet beantwoorden, maar het volle leven roept hij wél op met zijn elegante zinnen en slimme observaties. En zo laat hij zijn lezer misschien niet alles begrijpen, maar wel veel voelen.
Das Mag, 264 blz., 22,99 € (e-boek 12,99 €).
Bo Van Houwelingen
i /ul/31 j
De geboorte van een kind. Noem het een wonder, een life event, of, zoals essayist Jan Postma doet: 'een moment van zeldzame bescheidenheid (...) waarop we tegenover onszelf toegeven hoe weinig we begrijpen.'
Weinig van het leven begrijpen, laat dat nou precies zijn wat Postma (1985) aan het schrijven zet. In 2017 verscheen zijn eerste essaybundel Vroege werken en ook voor De Groene Amsterdammer roert hij regelmatig in de troebele poel des levens, in een poging een glimp van de bodem op te vangen. Sinds hij vader is geworden zijn er alleen maar nieuwe vragen komen bovendrijven, die hij bespreekt in de bundel Is dit alles?
Het zijn vragen die in eerste instantie niet direct met het vaderschap in verband staan: waarom motten van die omineuze beestjes zijn, hoe te denken over het fotograferen van vreemden op straat, wat het werk van de Italiaanse schrijver Natalia Ginzburg en de Japanse fotograaf Rinko Kawauchi zo bijzonder maakt, en vragen over de bekende moderne onderwerpen zoals privacy, schermverslaving en klimaatproblematiek.
Postma geeft nooit een eenduidig antwoord, hij is wel wijzer. Want wie goed nadenkt - en dat doet hij - komt er al snel achter dat antwoorden zelden eenduidig zijn. Nuance is onvermijdelijk; Postma onderzoekt het begrip uitgebreid in het essay Puinhopen van een poging en komt (paradoxaal genoeg) tot een aantal kernachtige formuleringen en aforismen: 'Nuance heeft niets te maken met denken in termen van enerzijds dit en anderzijds dat (...). Nuance is altijd het resultaat van het denken in een dit en dat.'
Het is niet verrassend dat een vertwijfelde humanist als Postma, in een tijd die stijf staat van polarisatie, fake news en complottheorieën, een lans breekt voor nuance: 'Het gaat om het weten dat ruimte laat voor het eigen niet-weten.' Toch waarschuwt hij ook voor de verheerlijking ervan: 'Voortdurend wijzen op een grotere ingewikkeldheid van de situatie is een subtiele manier om jezelf boven kibbelende partijen te plaatsen zonder daadwerkelijk iets toe te voegen.' En: 'Nuance op een voetstuk plaatsen is een vorm van intellectuele luiheid.'
En dus zoekt hij in zijn essays naar de ideale nuance; een onderwerp niet smoren in hopeloze complexiteit, maar wel verrijken door almaar schakeringen toe te voegen. Hij doet dat door veel anderen aan het woord te laten. Te veel soms, het kan gebeuren dat je op één pagina van een verhaal van E.M. Forster in een boek van Erich Fromm rolt en dan via de kunstenaar Jenny Odell naar de filosoof Martin Buber, om te eindigen met een quote van schrijver Annie Dillard. Als lezer krijg je soms het gevoel midden in een groepsgesprek te zijn beland, zonder een helder idee van de context. Je moet een tijdje enigszins verward meeluisteren om het te begrijpen. Postma fluistert je af en toe in waar het gesprek om draait, maar is zelf meestal ook geen deelnemer - hooguit de redacteur die alle sprekers in een logische volgorde aan de beurt laat.
Het zal bescheidenheid zijn, onzekerheid misschien, maar toch vooral Postma's overheersende zekerheid dat hij het zelf ook gewoon allemaal niet weet - iets wat hij ruiterlijk toegeeft. Het is een troost voor de lezer: je begreep niet helemaal wat je net gelezen hebt maar dat geeft niets, de schrijver zelf begreep het ook niet. En onderweg kom je genoeg tegen wat het lezen hoe dan ook de moeite waard maakt; gedachten die ook los van de context interessant zijn of mooie literaire metaforen.
De grootste kracht van deze bundel zit in de persoonlijke spanning die alle essays bij elkaar trekt. Het is de spanning van de verwarrende en nog onbekende levensfase waarin Postma zich bevindt: de fase van het jonge-vaderzijn. In de meeste stukken benoemt hij het niet eens expliciet en toch is het voelbaar dat alles door het nieuwe vaderschap is ingegeven. Alle essays zijn uiteindelijk herleidbaar naar de grote vraag die Postma sinds de geboorte van zijn dochter moet overspoelen: wat is dit voor een leven, waarin ik mijn kind moedwillig heb gezet?
Telkens wordt die vraag in meer of mindere mate verkend, maar in het hart van de bundel zijn twee stukken tegenover elkaar gezet die samen een antwoord vormen. Een kleine apologie van de voortplanting gaat over wat we onze kinderen aandoen door ze geboren te laten worden. Postma gaat in op het werk van de Zuid-Afrikaanse filosoof David Benatar die zijn ideeën over de 'tirannieke zinloosheid van het bestaan' heeft beschreven in een boek met de sombere titel Better Never to Have Been.
De kern van dat boek is dat geboren worden altijd een kwalijke zaak is. Zelfs een 'goed' leven bevat nog altijd een onnoemelijke hoeveelheid leed, zo vat Postma het samen, en hij komt vervolgens uit bij de meest fundamentele vrees die onder zijn ouderschap zindert: 'Het afgrondelijke besef dat we niet weten, en nooit volledig zullen weten, wat we onze kinderen aandoen.' De benauwende conclusie: 'Voortplanten is hopen op vergeving.'
Ademhalen lukt pas weer bij het volgende essay, Monsters voor altijd, over Mary Shelleys Frankenstein. De schrijver maakte volgens Postma met haar verhaal het idee van perfectie belachelijk: de uitvinder Frankenstein ontwerpt dan wel de perfecte mens, maar de werkelijkheid - het monster dat hij creëert - is vele malen complexer dan wat hij ooit heeft kunnen bedenken. Zo kijkt Postma uiteindelijk ook naar Benatar. Diens theorie, hoe waterdicht die ook lijkt, heeft weinig met de geleefde werkelijkheid te maken. Het aardse bestaan is misschien wel zinloos, meent Postma, maar tegelijkertijd is die zinloosheid een duizelingwekkend complexe ervaring. Het gaat over zoveel meer dan lijden; het gaat ook over twijfel en verwondering en vooral over 'een besef van het leven als een betekenis genererende aangelegenheid'.
En in die laatste, enigszins cryptische opmerking schuilt alsnog de troost van deze bundel, waarin Postma dapper maar onthutst door de wereld ploetert - een wereld die ondanks zijn inspanningen onbegrijpelijk blijft. Maar met het doorvoelde besef dat het leven iets van betekenis kan voortbrengen, of dat nou een boek is of een kind, kunnen we weer even door.
****
Das Mag; 261 pagina's; € 22,99.
Anneke van Ammelrooy
Deze essays, die in een wat andere versie eerder verschenen in De Groene Amsterdammer, komen voort uit moeilijke vragen die zich aan de auteur hebben opgedrongen tijdens niet zo unieke grote gebeurtenissen in zijn leven, zoals de bevalling van zijn eerste kind en de aankoop van een huis. Hij bespreekt en beoordeelt – op een vaak matte toon – wat andere schrijvers hierover hebben opgemerkt. Wat doen we de kinderen aan die we op de wereld zetten en waarom doen we dat? Hoe komt het dat huizenkopers hun woning willen verbouwen, zogenaamd naar hun eigen smaak, terwijl ze eigenlijk toegeven aan een soort vt-wonen-stijlterreur? De auteur zit soms tien uur per dag op zijn mobiele telefoon te swipen en beseft dat hij zich zijn leven laat afpakken, omdat hij niet meer doet wat hij zou willen doen. Er komen fascinerende boeken voorbij, die je door de goed gekozen citaten wellicht niet meer hoeft te lezen, of juist wel zou willen lezen om het volledige geworstel met existentiële kwesties van een moderne medemens aan te zien. Sommige essays zijn ijzersterke zoektochten, vooral door de combinatie van wijsheden uit boeken met details uit het eigen leven van de auteur. Humor is niet Postma's sterkste kant, loodzware ernst overweegt. Jan Postma (1985) is redacteur bij 'De Groene Amsterdammer'.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.