Rombo : roman
Esther Kinsky
Esther Kinsky (Auteur), José Rijnaarts (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij Pluim, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : KINS |
Karen Billiet
ua/an/30 j
De Duitse schrijfster Esther Kinsky bedacht een eigen genre waarin ze zich precies daarop focust: de terreinroman. Ze schreef er ondertussen twee. Na Kreupelhout werd nu ook Langs de rivier vertaald. Beide boeken vertonen een gelijkaardig opzet. Een schrijfster strijkt tijdelijk neer in een nieuwe woonplaats en maakt er lange wandelingen. Dat doet ze niet met een smartphone in de hand langs een uitgestippeld parcours. Kinsky vertrekt zonder plan en laat zich leiden door wat er op haar pad komt. Ze observeert en probeert de sporen in het landschap te lezen. Dat vervlecht ze met persoonlijke herinneringen en de geschiedenis die aan een plek verbonden is. Die aanpak leverde haar vorig jaar de allereerste W.G. Sebald-Literatuurprijs op, toegekend aan schrijvers die de geest van Sebalds oeuvre uitdragen.
Kinsky maakt er een punt van dat ze niet aan nature writing doet. Ze trekt dan wel het landschap in, maar heeft evenveel aandacht voor de hoogspanningsmasten als voor het wilgenbosje. In Kreupelhout beschreef ze het winterse Italië met desolate industriegebieden en zielloze invalswegen, en verstrengelde dat met het rouwproces dat ze op dat moment doormaakte.
Dit keer vestigt Kinsky zich in de Londense wijk Hackney, een broeierige omgeving waar chassidische Joden, Afrikaanse gemeenschappen en verschoppelingen op een kluitje leven. Haar verblijf is een afscheidsgroet van de stad waar ze lange tijd woonde, maar nu pas aandachtig in zich opneemt. Een half jaar lang verkent ze het drassige land langs de River Lea, een zijrivier van de Theems. Het is onbekend, soms onbehaaglijk terrein waar de stad overgaat in het platteland.
Als buitenstaander ziet Kinsky waar langdurige bewoners van de wijk aan voorbij gaan. Maar in het vreemde landschap ziet ze ook haar eigen leven terug. Van de Lea trekken haar gedachten naar haar jeugd langs de Rijn, en naar rivieren over de hele wereld die ze ooit bezocht. 'Elk terrein kan men slechts beschrijven met de sporen die men al in zich draagt', verklaarde ze in een Duitse krant.
Het spel met vorm en taal staat voorop. De korte hoofdstukken volgen een ritmische choreografie, met tal van alliteraties en binnenrijmen. Het moet een aartsmoeilijke klus geweest zijn voor vertaalster Josephine Rijnaarts, die zorgvuldig werk leverde.
Zo gebeurt er vierhonderd pagina's volstrekt niets en tegelijk erg veel. Kinsky lezen is een oefening in concentratie, een beslissing om te vertragen. Het is zonder meer een rijk boek. Maar omdat ik erin las met een rusteloze geest na drukke werkdagen, voelde het meanderende proza vaak als een uitputtingsslag. Beter is om er af en toe een hoofdstuk uit te degusteren, net zoals je er bewust voor kiest om een lange wandeling te maken.
Vertaald door Josephine Rijnaarts, Pluim, 398 blz., 23,99 € (e-boek 12,99 €).
Oorspronkelijke titel: 'Am Fluss'
Sander Kollaard
ua/an/16 j
In Langs de rivier laat de Duitse schrijfster Esther Kinsky (1956) een anonieme vrouw aan het woord die dagelijks langs een riviertje in het oosten van Londen wandelt, de Lea, in een poging een persoonlijke crisis te boven te komen. In terugblikken beschrijft ze andere rivieren, in Canada, India, Polen en Hongarije, en de Rijn nabij het Siebengebirge, waar ze is opgegroeid.
Over de vrouw komen we niet veel te weten. Ze komt uit West-Duitsland. Ze heeft in Canada en Israël gewoond. Ze heeft veel gereisd. Er is sprake van een kind. Haar vader is niet lang geleden gestorven. Nu woont ze in Londen. Dat is het zo'n beetje.
De reden van haar crisis is al even mistig. Misschien dat de dood van haar vader de aanleiding was, maar dat wordt nergens expliciet. Het verhaal begint als ze net is verhuisd naar een arm, vervallen stadsdeel vol immigranten. Ze leidt een 'provisorisch leven', vertelt ze. 'Ik had mijzelf uit het leven geknipt dat ik in de stad had geleid.' Ze woont in een buurt waar ze niemand kent, waar straatnamen, uitzichten en geuren onbekend zijn, in een goedkope huurwoning 'waar ik mijn leven een poosje wilde parkeren.' De verhuisdozen pakt ze niet eens uit.
Het boek loopt van herfst tot voorjaar. De verteller geeft uitgebreide beschrijvingen van het landschap langs de Lea. Het is een gebied waar de stad eindigt en een rafelrand begint, een terrein zonder veel definitie, vol restanten en vage plekken: verlaten loodsen, door struikgewas overwoekerde veldjes, rietkragen, half ingestorte schuurtjes, het talud van een spoorbaan, viaducten, een in onbruik geraakte ijsbaan. Ze fotografeert de details die het gebied tekenen: een kaal veld vol plassen, wat haveloze caravans, een berm met kreupelhout. 'Niets meer gepland', zegt ze erover, 'alles aan het toeval overgelaten.' De aandacht waarmee ze al die onbeduidende plekken registreert, krijgt iets van een statement. Ook dit is echt, zegt ze, ook dit telt.
Met dezelfde aandacht kijkt ze naar haar buurtgenoten. We zien de naamloze Kroaat in zijn kringloopwinkel en de kinderrijke gezinnen die gebruikte kleding komen kopen: hij stort zijn aanbod zonder omhaal uit vuilniszakken op de vloer. We zien de groenteboer Katz en de orthodoxe joden die inkopen bij hem doen voor de hoogtijdagen. We zien de mysterieuze, als koning uitgedoste man die in het park met de raven danst. Ook de aandacht waarmee de verteller naar deze mensen kijkt, heeft een lading: onze maatstaven voor wie er wel en niet toe doen, zegt ze, deugen niet.
Zo neemt Kinsky de lezer mee in een stroom van beschrijvingen. Er zijn nogal wat hoogstandjes. In de rivierbeschrijvingen weet haar verteller steeds weer nieuwe details te vinden: melkwitte luchten die door het stromende water worden gefragmenteerd, de reiger in riet waar het afval zich heeft opgehoopt, de 'losgeraakte' geluiden die uit de verre stad komen aanwaaien. Ze vindt een dierenvel. 'Het leek uitgespreid, je kon zien waar de kop en poten hadden gezeten, alsof het dier er gewoon uit was gegleden.'
Ook de beschrijvingen van haar buurtgenoten zijn mooi. Na een storm helpt ze een oude vrouw om de schade in de tuin op te ruimen. De vrouw 'achter het verbrijzelde erkerraam, met op het hoofd nog de koud geworden elektrische krulspelden waarvan de stroomkabel als een zielig staartje over haar schouder hing, schonk me een tandeloze glimlach.' Er is een prachtige, ontroerende beschrijving van een folkloristisch dansgroepje dat oefent in de haveloze winkel van een Oost-Europese kruidenier, waar de schappen aan de kant zijn geschoven. We zien vijf jonge vrouwen in traditionele kleding die gaandeweg rood aanlopen van inspanning, zwetend en giechelend, via de beslagen ramen gadegeslagen door een groepje natgeregende mannen, onder wie groenteboer Katz, die af en toe met zijn tong klakt. Aan de muren hangen verschoten toeristenposters uit het verre vaderland. Ze herinneren aan de uit 'nood, ergernis, verveling of verdriet verlaten heimat', maar dat chagrijn wordt nu, 'op de donkere avonden voor Kerstmis, op een armoedige, afgesleten linoleumvloer aan flarden (...) gedanst.'
In de stroom van beschrijvingen wordt gaandeweg het verdriet van de verteller voelbaar. Het is een procedé dat we onder meer kennen van Kinsky's landgenoot W.G. Sebald (Austerlitz, De ringen van Saturnus) en, in Nederland, Miek Zwamborn (De duimsprong). Het zijn schrijvers die niet veel ophebben met psychologie, maar de individuele drama's van rouw, schuldgevoel en eenzaamheid voelbaar maken in de landschappen die ze beschrijven. Met dat weidse perspectief komt de machteloosheid van de enkeling scherp in beeld. Dat geldt ook voor Kinsky's verteller, die nauwelijks greep heeft op haar leven. Ze doet haar best, ze luistert, ze kijkt en fotografeert, maar nooit wordt ze meer dan een toeschouwer, altijd op afstand, en steeds op haar hoede in een wereld die zich aan elke duiding onttrekt.
Een roman waarin rivieren zo'n grote rol spelen wordt vanzelf een meditatie over de tijd, over verandering en onbestemdheid. Panta rhei, leerden we van Heraclitus, alles stroomt. 'De rivier', herinnert de verteller zich over de Rijn, 'betekende beweging, verwarring en onvoorspelbaarheid in een wereld die naar orde streefde.' Die zucht naar orde is een bron van wantrouwen. 'Er werd', vertelt ze over haar kinderjaren, 'aan de lopende band afgebroken, uitgegraven, geëgaliseerd, en alles wat tot het foute verleden behoorde, werd met een ondoordringbare korst bedekt.' Dat gegeven keert in de roman steeds terug: de destructieve kant van onze drift tot ordening. Als tegengif, zo houdt Kinsky ons voor, loont het om onbestemdheid te herwaarderen: dat dierenvel, een armzalig elzenbosje, de lichtval onder een viaduct.
Juist in de stroom van de tijd, in die onbestemdheid, weet de verteller zich te hervinden. In de laatste hoofdstukken breekt een voorzichtig optimisme door. De lente kondigt zich aan. In Springfield Park lukt het de koning zowaar een vlucht te maken met de raven, zij het kort. 'Toen viel hij languit op de grond.' Al wandelend komt de verteller ten slotte bij de plek waar de Lea in de Theems stroomt. Ze is dan al, weet de lezer, bezig een nieuwe verhuizing voor te bereiden, weg uit Londen. De periode van parkeren is voorbij: haar leven kan weer in beweging komen.
In een van de laatste hoofdstukken zien we haar op de pier van Eastborne, aan de oostkust, die een volle mijl in de monding van de Theems steekt. Het is avond. Ze kijkt uit over de duisternis die op de vloed ligt. 'Er begon hier niets en er eindigde niets', constateert ze. 'Dit hier was het midden dat nooit stilstond.' Ze stelt het vast zonder verkramping, nuchter, feitelijk en kalmerend, en vindt moed in de onbestemdheid die ze al wandelend heeft leren begrijpen: een les die ze kreeg van de rivier.
Kinsky's roman is een genereuze gift voor de geduldige lezer. Het loont om aandachtig te lezen, elke zin, elke alinea en elk hoofdstuk. Zo krijgt het boek zelf iets van een rivier, van een gestage stroom die een eigen tempo heeft, dwingend, zodat er weinig anders op zit dan je mee te laten voeren. Eenmaal meegevoerd komt de beloning met een dosis literair plezier die tot slot expressie vindt in de diepe zucht van voldoening waarmee het boek wordt dichtgeslagen.
Uit het Duits vertaald door Josephine Rijnaarts. Pluim; 398 pagina's; € 23,99.
Naar gegevens van M.B. Malm
Een vrouw heeft haar thuis in de Londonse binnenstad verlaten en verblijft ergens aan de rand van de stad. Waarom de protagoniste dit doet, blijft onbesproken, net als haar naam en leeftijd. De lezer volgt haar wandelingen langs een zijrivier van de Theems en wordt deelgenoot van haar bespiegelingen, haar beschrijvingen en zelfs haar foto’s (enkele zijn in het boek afgedrukt). Tussendoor wordt de lezer meegevoerd naar de Rijn, de Ganges en andere verre plaatsen. De 59-jarige Duitse schrijfster (en vertaalster uit het Pools en Russisch) beschrijft sensibel en precies, bijna fotografisch. Een boek, zoals er niet veel zijn, van een hoog literair gehalte. Ondanks dat er amper handeling en actie in zit, weet deze roman te boeien door het poëtische taalgebruik, de precieze beschrijvingen en de steeds wisselende perspectieven. Een roman die liefhebbers van echte literatuur zeer zeker zal aanspreken en buitengewoon aanbevelenswaardig is. Esther Kinsky (1956) schrijft proza, romans en essays en ontving diverse prijzen. Met 'Kreupelhout'* won ze in 2018 de Preis der Leipziger Buchmesse.
Berthold Van Maris
il/pr/03 a
Na het lezen van Langs de rivier zou je de trein naar Londen willen nemen om de wandeling te maken, die in deze roman een hoofdrol speelt: langs het riviertje de Lea, dat zich in het oostelijke deel van de stad discreet een weg baant langs armoedige, versleten buurten, vervallen fabrieken, spoorlijnen, verwilderd struikgewas, bosjes, afval, sportvelden, een woonwagenkamp, snelwegen, viaducten en bedrijfsterreinen - een vaag niemandsland vol interessante details, die in de luwte van de drukke stad een grotendeels onopgemerkt bestaan leiden.
Typerende zin: 'Zwanen en kraaien zwaaiden (...) de scepter over een verzameling ondoorgrondlijke, ontoegankelijke gebouwen en oude troep die deed denken aan afgedankt meubilair'. De hoofdpersoon van deze roman, een Duitse vrouw van middelbare leeftijd, is op zoek naar, ja, naar wat eigenlijk? Vermoedelijk naar kleine stukjes betekenis. Ze zoekt die op plekken, die er op het eerste gezicht maar weinig talent voor hebben om betekenisvol te zijn.
De vrouw geniet van een vaag tunneltje onder het spoor door, waar in het midden een plas water staat. Van een vos die plotseling opduikt. Ze fotografeert het beest in zwart-wit met een oude polaroidcamera, maar bij het ontwikkelen van de foto gaat iets mis: er zijn alleen bomen en struiken te zien, de vos zelf is verdwenen.
De vrouw is eigenlijk niet heel erg geïnteresseerd in de geschiedenis die onder het landschap ligt, en ook niet in de natuur die er woekert. 'Mijn wandelingen langs de River Lea waren traag en hadden geen doel. Ik keek, luisterde en zocht herinningen.'
Op de polaroids die ze terloops maakt, ziet ze opeens herinneringen verschijnen. 'Onder de losgetrokken ontwikkelingsfolie kwam (...) een herinnering tevoorschijn waarvan ik niet wist dat ik die had.' De associaties die dit landschap in haar oproept - en dat zijn er een heleboel - zijn vaak ook herinneringen. Bijvoorbeeld aan haar kindertijd, aan vuurtje stoken op een braakliggend terrein, aan een kuil 'waarvan gezegd werd dat er slangen zaten om de kinderen erbij vandaan te houden'.
De vrouw kijkt naar die toevallige details, met de intensiteit die mensen soms hebben als ze een crisis doormaken. Er is iets aan de hand met haar, maar wat precies is niet duidelijk. Ze woont tijdelijk in Oost-Londen. De verhuisdozen pakt ze een halfjaar lang niet uit. Soms lijkt het alsof ze zich overal en nergens thuisvoelt, soms zegt ze dat ze het liefst zou willen verdwijnen, niet gezien of gehoord wil worden.
Ondertussen maakt ze toch ook vrij gemakkelijk contact met toevallige passanten en met mensen die in haar straat een winkeltje drijven of een bedrijfje hebben. Dat zijn vooral 'vrome joden' en Oost-Europese immigranten. Ze kijkt naar die mensen, zoals ze ook naar het landschap langs het riviertje kijkt.
Allemaal proberen ze er het beste van te maken, maar dat lukt nauwelijks. Bijna iedereen in deze buurt lijkt hier toevallig aangespoeld. De enigen die er echt thuis zijn, of in ieder geval moedig doen alsof, zijn de orthodoxe joden: de hele dag druk in de weer met hun gewoontes en rituelen.
Ondertussen herinnert de vrouw, die vermoedelijk ook van joodse afkomst is, zich andere rivieren in andere landen, echte, grote, brede rivieren: de Donau, de Rijn, de Saint Lawrence in Canada. Door die herinneringen komen we iets meer over haar te weten. Ze denkt veel aan haar vader. En in een van die herinneringen heeft ze een kind, dat in het heden geheel afwezig is.
De wandeling langs de Lea, die in het boek telkens terugkomt en in etappes verloopt, steeds een stukje verder richting de Theems, waar het riviertje in uitmondt, geeft het boek een lichte spanningsboog. Als lezer wil je de hele tocht met haar meemaken, tot aan de Theems, en tot aan de plek waar de Theems uitmondt in zee. Je verwacht daar een soort loutering, misschien zelfs een inzicht of een conclusie, maar eigenlijk ook weer niet, want dat soort roman is dit niet. Als de hoofdpersoon ten slotte bij de Theems staat, en daarna bij de Noordzee, lijkt er toch iets van loutering over haar neer te dalen. Niet lang daarna verhuist ze naar een ander land.
De stijl is meestal realistisch en precies. Het zou heel goed kunnen dat Esther Kinsky helemaal niets heeft verzonnen van wat haar personage allemaal ziet en tegenkomt. Af en toe verlaat ze het realisme even en schakelt ze over op een absurdistisch-grotesk register. Ze heeft het dan opeens over de diepe kraters die recente terroristische aanslagen in Londen zouden hebben achtergelaten, ze beschrijft de markten en rommelmarkten als subtiel absurdistisch theater: een 'spektakel van het ongehoorde, het vreemde, waarin ik me dankzij mijn eigen vreemdheid geborgen voelde'.
Kinsky, een Duits-Poolse auteur en vertaler van wie eerder het verwante Kreupelhout in vertaling verscheen, schrijft vloeiend en soepel. En toch moet je dit boek, waarin niets eenduidig is, bij voorkeur in een wat trager tempo tot je nemen, en misschien ook niet in al te grote hoeveelheden tegelijk.
En verder kan Langs de rivier inspireren tot een andere manier van reizen. Wie een vreemde grote stad bezoekt, zou voor de verandering de grote bezienswaardigheden en het centrum een keertje links kunnen laten liggen, om in arme buitenwijken en in de vage overgangsgebieden tussen de ene en de andere wijk en tussen stad en platteland op zoek te gaan naar ándere ervaringen en ándere betekenissen.
Vert. Josephine Rijnaarts. Pluim; 400 blz. € 24.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.