Gestameld liedboek : moedergetijden
Erwin Mortier
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : MORT |
Paul Demets
ob/kt/10 o
Naar de reden waarom de dichter Erwin Mortier ons elf jaar op onze honger heeft laten zitten, moeten we niet lang gissen. Meteen al in het openingsgedicht richt hij zich tot zijn moeder en verwijst hij naar het feit dat haar mentale en later ook fysieke neergang hem de woorden ontnam: 'Al te lang heeft je ziekte me de poëzie ontfutseld en mij mezelf./ De nesten vol drakeneieren in je kop braken hun zwarte dooiers in de mijne.'
Uit Precieuze mechanieken spreekt een grote ambitie: de raadsels van het bestaan, met al zijn witte en zwarte vakjes, proberen op te lossen. Goed dat een dichter dat voor ons probeert te doen, ook al beseft hij: 'Er bestaan in de wereld meer verbanden dan de causale - ik begrijp ze niet.' En hij schaamt zich voor de wereld waarin we leven en die we vakkundig om zeep helpen. Bovendien zijn we op intellectueel vlak armoezaaiers, want we laten de taal verschralen: 'Het was geen hoogmoed die ons dreef/ toen wij de taal rantsoeneerden, ieder woord/ tot één betekenis beperkten'.
Mortier maakt in deze bundel tijdreizen met de lezer. Hij blijft niet aan het heden kleven, maar plaatst alles in een ruimer perspectief. En daar heeft hij een goede reden voor: 'Ik lees of schrijf niet om ter bestemming te komen,/ maar om onderweg te blijven.' Ook al is hij niet bepaald nog een adolescent, de aanstekelijke manier waarop hij alles verwoordt, geeft de lezer hoop, die hij met de dichter mag delen: 'Nu weet ik, eindelijk ben ik jong genoeg om te beseffen:/ schoonheid zal de wereld redden'. Het is zaak om te durven opstaan als dichter als je aangeduid wordt. Niet dat de dichter alles weet, want tegen zijn moeder, de onzichtbare toehoorder, zegt hij: 'je zoon heeft nog vragen.'
Het hoogtepunt van deze bundel bestaat uit poëticale en tegelijkertijd existentiële gedichten, waarin Mortier reflecteert over de heersende opvattingen over poëzie, die hem naar eigen zeggen gekluisterd hebben: 'Al te lang heb ik me laten intimideren door de oncologen van de powetiek.' Hij wil op een andere, vrijere manier poëzie schrijven, omdat hij die vrijheid ook als mens wil: 'Bovenal mogen mijn zangen feeëriek fonkelen,/ inhoud en vorm laten samenvallen,/ of hard als diamant runen kerven in een handpalm. Het schone én het lelijke moeten bezongen worden, want 'de poëzie is haar zintuig voor pracht verloren, voor de verschrikking/ van de wereldse schoonheid'.
Thermoskannen
Zijn moeder wordt zijn muze: 'Vertel me, mamaatje, wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet,/ het raderwerk der melkwegstelsels?' Want de dichters, vindt Mortier, zijn onbeholpen: 'Wij dichters vergaten het antwoord te verbeelden.' Misschien kan zijn muze hem ooit troost bieden, want nu is de dichter eenzaam: 'In het verdomde kwadraat van de nacht/ slaap ik altoos alleen.' Hij heeft nachtmerries 'waarin de woorden samenvielen met de dingen' en waaruit zijn angst in verband met de groeiende polarisering, de xenofobie, de onverschilligheid tegenover vluchtelingen spreekt. Hij wenst een betere wereld: 'Er moet een tijd voor grootsheid zijn./ Voor welbehagen, behaarde armen,// thermoskannen.' Hij gelooft rotsvast in de poëzie, in de taal, ook al beseft hij dat woorden 'tochtig zijn, onvolkomen, vrijend met zichzelf.' Hij weet dat de dichter niet degene is die iedereen en alles kan genezen, want hij noemt zich de 'hachelijke sjamaan van het onverwoorde'. Met poëzie kan je de dood de deur niet wijzen, beseft hij, maar schrijven moet en zal hij, omdat hij in de schoonheid gelooft. En in een zuiverheid die we alleen maar kunnen wensen: 'Alles zal helder slapen, ma,/ als katten en jonge meisjes.'
Vergeten
Niet verwonderlijk, zou je kunnen zeggen, dat de moeder van de dichter, die in deze bundel al dat moois en verschrikkelijks heeft beluisterd, bezorgd moet zijn om haar zoon en het woord neemt, over de dood heen. En ja hoor, in de laatste cyclus doet ze dat ook. Het is daar blijkbaar een heel gedoe in de hemel, als we haar mogen geloven. En het gaat er verduiveld menselijk aan toe: 'God de Vader eet graag rijstkoekjes zonder boter.' De martelaren roddelen graag, 'de heiligen zijn reuzenmieren', de wc is verstopt, maar het eten is goed. En ze is niet vergeten hoe het op het lange eind van haar leven mistte in haar hoofd: 'Twaalf jaar lang in spinnenwebben moeten wonen,/ niet weten hoe mijn bloesjes te knopen, die laatste potlood-/streep halfweg mijn laatste brief aan Lea,// iedereen vergeten doet een mens geen goed.' De dichter maakt veel goed voor zijn moeder, want hij memoreert haar prachtig en vergeet de mensheid niet.
Erwin Mortiers gedichten getuigen van een erg intense, rijkgeschakeerde gevoelsconcentratie, wrang en vitaal, zinnelijk en doordacht. Ze flirten superieur met de dunne grens tussen het esthetische en het anti-esthetische. Ze combineren op virtuoze wijze het intellectuele met het speelse. En laten op die manier een dichter aan het werk zien die helemaal opgaat in wat hij doet en die de noodzaak voelt om ons iets mee te delen, als een Glenn Gould, de pianist die verscheidene stemmen tegelijk kon laten horen op zijn klavier en nog mee neuriede ook.
De Bezige Bij, 114 blz., 22,99 €.
O.W. Dubois
Poëzie is een taal die een speciale ontvankelijkheid vereist. Dit geldt ook voor de Vlaamse dichter Erwin Mortier (1965) die, naar de tekst op de achterflap, het opneemt tegen de lelijkheid en de taal in al haar schoonheid opzoekt, waarbij barokke gedichten worden afgewisseld met sobere gedichten en speelse met ernstige gedichten. De opgeroepen beelden en werelden zullen vermoedelijk niet voor elke lezer direct toegankelijk zijn, en het meer verhevene wordt wel eens te veel afgewisseld met het gewone. Mooi echter zijn regels als 'De poëzie is haar zintuig voor pracht verloren, voor de verschrikking / van wereldse schoonheid'. Mooi ook: 'Kon ik maar de ogen sluiten, liefste / en met mijn prevelende lippen je beeltenis / uit de nacht tevoorschijn boetseren'. In het algemeen zal deze poëzie meer aansluiten bij moderne poëzielezers dan bij de traditionele.
Erwin Mortier
em/ov/14 n
Erwin Mortier viert dit jaar zijn twintigjarige dichterschap. Een aantal van u zal nu misschien even fronsen, maar zeker, Erwin Mortier die doorbrak met Marcel, de Ako Literatuurprijs won met zijn roman Godenslaap, van wie recent De onbevlekte verscheen, die schrijft ook poëzie. Hij kreeg voor zijn allereerste bundel de C. Buddingh'-prijs, was stadsdichter van Gent, en zijn gedichten voor de stad en ander werk tot dan, werden in 2009 gebundeld.
Nu ligt er, twee decennia na het debuut, nieuwe poëzie van Erwin Mortier, Precieuze mechanieken. Waarom het even duurde, wordt in de eerste regels duidelijk. 'Ma,// Al te lang heeft je ziekte me de poëzie ontfutseld en mij mezelf./ De nesten vol drakeneieren in je kop braken hun zwarte dooiers in de mijne.' Mortier richt zich tot zijn overleden moeder, de lezer zou haar kunnen kennen uit Gestameld liedboek. Er woonden 'spinnenwebben' in haar hoofd, ze leed aan dementie.
In Precieuze mechanieken put Mortier enerzijds uit het persoonlijke. Zich kerend tegen al te veel geëxperimenteer en getheoretiseer in de poëzie, zoekt hij de taal in haar schoonheid en zingt ook over wat lelijk is: een lichaam dat hapert, als dat van zijn moeder ('iedereen vergeten doet geen mens goed'), de dood die vroeger begint 'dan we menen', die zelfs al school in emmertjes waarmee zandkastelen gebouwd werden en in feestjes van ooit, zo is te zien als de film van een leven wordt teruggespoeld.
Maar Mortier, die zinnen kan schilderen als 'de wolken stoppen strohalmen van zonlicht/ tussen hun verliefde tanden', toont evengoed de krakende 'mechanieken' van de wereld - hoe 'een volk tot roedel' wordt, oorlog, alles wat kapot gaat, het kruipt venijnig tussen de soms hooggestemde regels door.
Brons, stalen helmen, het past een mens niet, aldus Mortier: 'Vrijheid (...) draagt geen geharnaste dogma's'. De mens, de dichter, is bloot, en moet dat zijn, om aangeraakt te kunnen worden door kunst. In een tijd waarin God van zijn voetstuk is gevallen, houdt Mortier een naïef geloof in de poëzie.
Want als we moeder mogen geloven, die in de slotreeks vanuit de hemel het woord neemt, is het in het daar net zo'n alledaagse bedoening als op aarde: 'Gisteren zat ik naast Mozes in de cinema./ Hij hoort niet goed, maar dat geeft niet, zegt hij.'
Nu weet ik, eindelijk ben ik jong genoeg om te beseffen:
schoonheid zal de wereld redden - eergisteren al, nu reeds,
en ook over zevenmaal
zevenhonderd jaar,
in talen die wij niet kunnen bevroeden.
De lamp flakkert, de keldermuur davert.
Niemand weet of we de ochtend halen.
Een kind en een grijsaard memoriseren de alfabetten.
Als men hun polsen niet kluistert, kunnen ze de doden overdragen,
hun vingertoppen in de natte kalk één regel achterlaten
die hun beulen vergiffenis schenkt,
de wreedste straf.
Janita Monna schrijft wekelijks over poëzie.
De Bezige Bij, 112 blz., €22,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.