À la ligne : feuillets d'usine
Joseph Ponthus
Joseph Ponthus (Auteur), Floor Borsboom (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2020 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : PONT |
Marijke Arijs
i /ul/18 j
Sinds Henry Ford de lopende band uitvond, is het werk in de fabriek er niet aangenamer op geworden. Joseph Ponthus kan ervan meepraten. De Franse schrijver, sociaal werker van beroep, verruilde de Parijse banlieue voor het verre Bretagne om te trouwen met de vrouw van wie hij hield, maar in Lorient hadden ze geen banen in zijn vakgebied. Van armoe ging hij aan de slag als arbeider in de vis- en vleesverwerkende industrie. Zijn ervaringen verwerkte hij in het origineelste Franse boek in tijden. Een autobiografisch prozagedicht? Een dagboek in vrije verzen? Aan de lopende band is vis noch vlees, proza noch poëzie. Dit ondefinieerbare debuut, opgedragen 'aan de proletariërs uit alle landen', valt in geen enkel hokje onder te brengen. Het was dé revelatie van 2019, viel meermaals in de prijzen.
Twee jaar lang stond Ponthus op onchristelijke tijdstippen op om de vreselijke arbeidsomstandigheden, de stank, de vrieskou en het helse tempo aan de lopende band te trotseren. Twee jaar lang verdiende hij de kost met sjouwen en tillen, ontdooien, sorteren, koken, verpakken en etiketteren. Al die tijd zag hij een onafzienbare stroom diepvriesgarnalen, gepaneerde vis en wulken voorbijkomen. Dagenlang was hij in de weer met het laten uitlekken van tahoe en het mixen van industriële hoeveelheden bechamelsaus.
Het afstompende, repetitieve werk ondermijnde zijn lichaam en zijn zekerheden. Het riep existentiële vragen op over het niets en het 'Grote Al dat de fabriek is'. Zijn lijdensweg eindigde in het slachthuis, wat hem inspireerde tot overpeinzingen over de Grote Oorlog en de banaliteit van het kwaad. Een mens zou van minder filosofisch worden.
Karl Marx
De auteur vertelt 'wat het vertellen niet waard is'. Zijn aantekeningen gaan over het werk in al zijn eentonigheid. De maatschappijkritiek is niet van de lucht, want de positie van het werkvolk is niet om over naar huis te schrijven. De slaven van de voedingsindustrie zijn er niet veel beter aan toe dan het proletariaat uit de romans van Emile Zola en van de goede oude klassenstrijd blijft niet veel meer over, want als uitzendkracht kun je je geen stakingen of demonstraties permitteren. Je behoort tot het reserveleger waar Karl Marx het destijds al over had, ook al ben je tegenwoordig geen 'arbeider' meer maar 'productiemedewerker'. De schrijver zou de boel met liefde op stelten zetten, als hij niet zo bang was om zijn 'fokking baantje' in de 'fokking fabriek' te verliezen. Hij zou maar wat graag 'een van die “ongeletterden” zijn waar Macron zo de schurft aan heeft'. Zijn vingers jeuken om te rellen met de gele hesjes en 'ramen van banken, makelaarskantoren en uitzendbureaus in te kinkelen', maar daar heeft hij na zijn dagtaak de tijd en de fut niet meer voor.
Niet dat Ponthus geen oog heeft voor de zonzijde van de dingen. Behalve de troosteloosheid is er ook de 'ongerijmde schoonheid' van de fabriek, en zelfs het geestdodende werk heeft positieve kanten. Het doet naar verluidt wonderen voor de geestelijke gezondheid, kan een mens van angstaanvallen en depressies afhelpen en heeft de auteur een zielenknijper uitgespaard, maar toch is het een wereld die je niet ongestraft betreedt en niet ongedeerd verlaat. Zonder de liedjes van Charles Trenet had hij het er nooit volgehouden. Die maakten de hel van de moderne slavernij draaglijk, net als de schrijvers uit zijn ruime culturele bagage. Aan zijn productielijn parodieerde hij gedichten van Aragon, herinnerde hij zich Ik herinner me van Georges Perec en vond hij zelfs de verloren tijd terug waar Marcel Proust zo lang naar op zoek was. Alexandre Dumas en Apollinaire gaven hem de moed om door te gaan, terwijl hij dagdroomde van Ithaka. En na gedane arbeid vond hij gelukkig nog de kracht om zijn indrukken te boek te stellen, in een staccato stijl, hortend en stotend, en zonder punten of komma's in de strijd te gooien. Want het werk stopt nooit. De lopende band loopt eeuwig door en dat geldt ook voor deze sublieme tekst, die aankomt als een mokerslag. De registerwisselingen, de verdoken citaten en de vele woordspelingen zullen de vertaalster flink wat hoofdbrekens hebben gekost, maar dankzij Floor Borsboom is de Nederlandse vertaling haast net zo sprankelend als het origineel.
Vertaald door F. Borsboom, De Arbeiderspers, 272 blz., 21,99 €. Oorspronkelijke titel: 'A la ligne'.
Roderik Six
us/ug/19 a
Er zit niks anders op. De huur moet betaald, de koelkast dient gevuld, en de hond heeft brokken nodig. Dus gaat jeugdwerker Joseph Ponthus in de fabrieken van Noord-Frankrijk werken. Eerst zoeven fishsticks onder zijn neus voorbij, later mag hij slachthuizen kuisen met een hogedrukreiniger en uiteindelijk duwt hij bloederige karkassen door de ‘productielijn’. In poëtische zinnen beschrijft hij het moorddadige werk en de monotonie van de lopende band, de onregelmatige uren, de onzekerheid van tijdelijke contracten en de vernietigende impact op zijn lichaam. Dag en nacht ploetert hij door ingewanden en vertrapte uiers, strompelend in de loopgraven van de massaconsumptie.
Even denkt hij een voedselschandaal op het spoor te zijn maar na de zoveelste nachtshift is hij te moe om het uit te spitten. De waarheid moet maar wachten tot zijn rugpijn voorbij is. En wie wil voor klokkenluider spelen als je daarmee je eigen inkomen verliest?
Ponthus vermengt zijn hymne met oorlogspoëzie en de Franse chansonniers die het leven van de fabriekssoldaten bezingen. Slotsom: een revolutie is broodnodig, maar iedereen is er stomweg te uitgeput voor.
****
De Arbeiderspers (oorspronkelijke titel: À la ligne), 264 blz., € 21,99.
C.H.M. Beijer
Een sociaal werker verlaat Parijs om zich bij zijn geliefde in Lorient te vestigen. Daar vindt hij alleen via uitzendbureaus werk, eerst in ploegendienst aan de lopende band in een visverwerkend bedrijf, vervolgens in een slachthuis. Dit fysiek zware, eentonige en geestdodende werk sloopt hem; in het continue productieproces vormen alleen koffie- annex rookpauzes korte onderbrekingen. Populaire Franse liedjes, liefde, schrijven en de hond bieden wat verlichting in zijn vreugdeloze arbeidersleven. De ik-verteller verwoordt zo het lot van het 21e-eeuwse precariaat [modern proletariaat: (flex-)werkers zonder bestaanszekerheid]; zijn sociaal-realistische relaas is een aanklacht tegen vervreemding en uitbuiting, tegen flexibilisering van arbeid, macht van uitzendbureaus en omstandigheden in abattoirs. In zijn leesbare, autobiografische verhaal, geschreven in ritmische vrije verzen zonder interpunctie en vol spreektalige wendingen is de Franse auteur (1978) in stilistisch opzicht schatplichtig aan Apollinaire; thematisch sluit zijn debuutroman, o.a. bekroond met de Grand Prix RTL-Lire 2019, aan bij bv. ‘Le Journal d’un manoeuvre’ (1990) van Metz.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.