De mensengenezer : roman
Koen Peeters
Koen Peeters (Auteur), Koen Broucke (Illustrator)
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
De Bezige Bij, 2019 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : PEET |
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
De Bezige Bij, 2019 |
VOLWASSENEN : ROMANS : PEET |
Dirk Leyman
i /un/01 j
"Hij kon de straat opgaan en terugkomen met een verhaal. Hij kon ruiken wat er in de lucht hing", zo liet Koen Peeters zich ooit ontvallen over zijn gestorven vriend en collega-schrijver Kamiel Vanhole. En hij typeerde zijn compagnon de route als "een eeuwige wandelaar".
Woorden die tegenwoordig wonderwel op Peeters zélf van toepassing blijken. Meer dan ooit bedrijft de Leuvenaar in zijn nieuwste roman Kamer in Oostende een gewiekste vorm van flanerend schrijven. Op straat, dáár ligt de literatuur voor het grijpen. En zeker in de kuststad Oostende, waar 'wij een encyclopedie met mensen konden vullen'.
Wij, dat zijn een ik-verteller (en alter ego van Peeters) en zijn vriend, de kunstenaar (Koen) Broucke. Op bijna hoofse wijze sluiten beide heren vriendschap. Onregelmatig spreken ze af in Oostende, 'de charmante terminus', en trekken er samen op 'onderzoek' uit. 'Wij zijn onderzoekers, beweren we, om vervolgens onszelf uit te lachen.' Ze zien zichzelf als 'genereuze, lustvolle wandelaars'.
Oostende, dat van een vissersdorp en een militaire garnizoensstad uitgroeide tot een mondain petit Bruxelles, prikkelt in alle opzichten hun verbeelding. 'Deze stad lijkt te beloven dat mensen hier kunnen ontsnappen op een grootse manier. Het is de ideale plaats als een of andere tristesse zich aandient, voor wie opnieuw wil beginnen, met rugdekking van de zee.' Peeters notuleert hun talloze ontmoetingen en observaties in 'protocollen', Broucke schildert vervolgens (in het boek opgenomen) marines.
Het is de stad van James Ensor en Léon Spilliaert, natuurlijk. Maar ook van Herr Seele, Charlotte Mutsaers, Eric de Kuyper, Hedwig Speliers, de vergeten hôtelier-schrijver Gaston Duribreux, de architect Gaston Eysselinck en een tijdlang ook van Hugo Claus en Joseph Roth. Een stad waar veel kunstenaars en schrijvers aanspoelden of hun teen in het water staken, op zoek naar milde verlossing. In (ietwat georchesteerde) ontmoetingen passeren ze allemaal de revue - tot Roth-vertaalster Els Snick toe, die hen op sleeptouw neemt.
Peeters stopt het niet onder stoelen of banken: Kamer in Oostende - zijn veertiende roman - is opgezet als een ode aan (mannen)vriendschap én serveert een gloedvolle serenade aan het weerbarstige Oostende. 'Wij bladerden door de stad, alsof zij zichzelf in stapeltjes had klaargelegd voor ons.' Grijpt Peeters met deze bedrieglijk lichtvoetige roman terug naar zijn monkelende ironie van milde snit uit bijvoorbeeld Acacialaan (2001)? De laatste jaren brak hij met zijn twee 'Afrika-romans' Duizend heuvels (2012) en het met de ECI Literatuurprijs bekroonde De mensengenezer (2017) uit naar de wijde wereld en leek ernst de overhand te nemen. Toch toont Peeters zich ook hier een verhalenverzamelaar in optima forma, een sporenzoeker die zelfs verfschilfers van deurposten sprokkelt. Regelmatig steekt ook weemoed de kop op. Gelukkig valt er in Oostende vrijer te ademen.
Peeters prettige stijl voert je achteloos mee langs de dijken, stranden, hotels, cafés, burgerwoningen of verdwenen plekken van Oostende. Bovendien wemelt dit boek van de ragfijne observaties: 'In een vitrine staan sanseveria's die overleven zonder de liefde van de klant'. Laat je vooral niet beduvelen door de soms springerige, meanderende vertelwijze. Het compositorisch vernuft waarmee dit boek in elkaar werd gevezen, is verbluffend. Het is 'een ernstig spel', de queeste van deze 'twee aardige jongens'. Aan het eind onthult Peeters hoe 34 bezochte hotelkamers - à la façon de Georges Perec en volgens een door Duribreux getekend hotelplan van Hôtel du Parc - deze vertelling subtiel structureren.
Ongenaakbaar
Een plot lijkt Kamer in Oostende amper vandoen te hebben. Of het moet zijn dat de ik-verteller in Oostende kampt met een steeds opdringeriger ennui over zijn Brusselse beroepsloopbaan en Broucke, worstelend met liefdesverdriet over de ongenaakbare Norine, ten slotte de blonde Oostendse Sigsje in de armen valt. En ja, af en toe mag zelfs de wijze Noordzee een mondje meespreken.
Kamer in Oostende is een schrandere, charmante roman waarin het gepermitteerd is om te verdwalen. Listig tart Peeters opnieuw de grenzen tussen fictie en non-fictie af, om al lopend de 'Onvoltooide Oostendse tijd' te bezweren. Hij noemt het 'valsspelen met zachte, terugdraaiende horloges'. Het valt op hoe hij persoonlijker gaat schrijven en meer plaats inruimt voor ontroering, ja, zelfs voor enige schwärmerige lyriek. Snel roept Peeters zichzelf weer tot de orde. En wat met dat opdringerige verlangen om opnieuw te beginnen? 'Ik, ik wil eerder alles overdoen, ook al is het allemaal hetzelfde.'
De Bezige Bij, 271 p., 23,99 euro.
Arjan Peters
i /un/22 j
Veel verbeelding heb ik niet, maar ik kan goed luisteren, heeft Koen Peeters weleens gezegd. De research voor zijn romans bestaat voor een groot deel uit het optekenen van andermans verhalen, snuffelen in oude papieren en het verzamelen van allerhande voorwerpen; de bezigheden die normaliter tot het handwerk van een journalist, historicus of non-fictieschrijver behoren.
Maar bij Peeters gebeurt er vervolgens iets eigenaardigs. Onder het ordenen van al zijn gegevens, snippers, gesprekjes, citaten en gedachten, wordt uit dat ogenschijnlijk heterogene materiaal een nieuwe samenhang geboren. De tijden gaan dooreenlopen, het verleden begint hardop te spreken, de auteur is er al net zo verwonderd over als zijn lezer, bij wie de suggestie postvat dat hij en de schrijver samen het boek maken. Feitelijk is dat altijd het geval, elke tekst die niet wordt gelezen blijft een dode letter, maar doordat Peeters zich vooral opstelt als de leverancier van materiaal, voelt de lezer zich een tekenlezer, een duider die daadwerkelijk nodig is om het boek betekenis te geven.
In zijn vorige roman, De mensengenezer, waarvoor Peeters de ECI Literatuurprijs won, ging een West-Vlaamse boerenzoon genaamd Remi begin jaren zestig als jezuïet naar Congo, om 'de mensen te genezen', daartoe gemotiveerd door de verhalen die hij al jaren hoorde over alle gesneuvelde soldaten die sinds de Eerste Wereldoorlog onder de grond liggen. Ook dat boek stoelde op talloze gesprekken, vooral met Renaat Devisch (1944), die inderdaad naar Congo ging, later hoogleraar antropologie werd en daarna psychiater.
In de nieuwe roman, Kamer in Oostende, is de badplaats uit de titel het centrum, een onderwerp dat uitbehandeld leek, als je denkt aan Eric de Kuyper, die zo schitterend schreef over Oostende in Aan zee (1988) en Met zicht op zee (1997), aan Charlotte Mutsaers (Zeepijn, 1999), aan schilders als James Ensor en Léon Spilliaert, en aan de publicaties over de Oostenrijkse schrijvers Joseph Roth en Stephan Zweig die er in 1936 een aantal woelige weken verbleven.
Het knappe van Peeters is, dat hij in Kamer in Oostende al deze namen aanroert, maar niet met als doel om een obligate lofzang af te steken op die afgebladderde koningin der badsteden, waar in de afgelopen eeuw ook veel afschuwelijke gebouwen zijn verrezen.
Als een flaneur doet hij verslag van zijn bezoekjes, enkele malen per jaar, aan de stad waar hij de schilder en historicus Koen Broucke (1965) leert kennen, die gefascineerd is door de schedels en knekels die sinds het Beleg van Oostende (1601-1604) onder de grond moeten liggen. Met zijn tweeën gaan ze op onderzoek uit, struinenderwijs, hun oor te luisteren leggend bij de mensen, kijkend naar de voorwerpen in uitdragerijen, en naar de zilte lucht boven de golven waar de meeuwen alles becommentariëren als 'een koor dat niet kan zingen'.
Over genoemde kunstenaars en over Oostende is voldoende geschreven. Desalniettemin lukt het Peeters om er zijn eigen kunststuk aan toe te voegen.
De werelden en tijden gaan weer schuiven; de zee, dat is een spiegel, dus in de nacht spiegelt zij ook ons donkerste innerlijk, de begraven doden zijn niet vergeten, het koloniale verleden en de individuele verdrietigheden komen aan de orde. Het belangrijkste van alles is het woord verandering: daarvoor komt men naar Oostende, naar die laatste plek voordat de zee het overneemt. 'In Oostende veranderen de mensen', merkt Peeters op, en: 'Wat ook zou kunnen, Oostende trekt mensen aan die willen veranderen.'
Hier zit veel in. In de loop van de paar jaar die Kamer in Oostende bestrijkt, zie je dat ook aan het lot van de kunstvrienden; Broucke verliest zijn vriendin en wint een andere, Peeters transformeert van hotelbezoeker in eigenaar van een appartement. Allebei komen ze anders uit het project tevoorschijn dan ze eraan begonnen.
Dat heeft veel te maken met de Noordzee, spiegel die beschouwers confronteert met hun diepste vragen en vermeende zekerheden. De blik in die afgrond kan ook leiden tot alcoholisme en zelfmoord, zoals onder meer duidelijk wordt uit het wedervaren van architect Gaston Eysselinck, die in 1953 een eind aan zijn leven maakte. Nadat Peeters bij hem heeft stilgestaan op de begraafplaats Stuiverstraat, schrijft hij: 'Als anderen uit de tijd stappen, kunnen wij even lopen in die verdwenen tijd.'
Dat is romantisch, vindt hij zelf ook, en misschien vooral een gedachte als een panacee, om niet alleen te hoeven zijn en niet te verzinken in somberheid. Maar Peeters heeft gelijk, kan de lezer bevestigen die bereid is met hem mee te speuren: soms, op momenten, door gedurig combineren en kijken, door de stad van vroeger in die van nu te lezen, wordt het mogelijk om wat voorgoed vergleden leek, aan den lijve te ervaren.
Dat noemen we dan een roman, want het is geen realisme. Maar wat je voelt kan vaak veel echter zijn dan wat, met een armoedig woord, werkelijkheid heet.
De Bezige Bij; 271 pagina's; € 23,99.
C.C. Oliemans
Formeel is dit een roman, maar in de praktijk meer het verslag van de verkenning van een stad door twee gelijkgestemde zielen. Een paar jaar geleden ontmoette de Brusselse ik-figuur de schilder Koen Broucke in Oostende, de stad die ze allebei aan het ontdekken waren. Dankzij hun maandelijkse bezoeken van twee of drie dagen leert ook de lezer zo deze toeristische kuststad kennen, met de hotels, de cafés, de winkels van vroeger, de toeristen en natuurlijk de zee, het strand en de meeuwen. Bovendien gaan de twee mannen op onderzoek naar het rijke kunstzinnige verleden van de stad, met schilders als James Ensor en Constant Permeke, schrijvers als Joseph Roth en Paul Snoek en de architect Gaston Eysselinck. En overal zijn daar de Oostenders zelf, de gewone burgers die graag een praatje maken of iets over de stad en haar verleden vertellen. Geïllustreerd met een aantal kleine reproducties van schilderijen van Broucke (voornamelijk sfeervolle zeegezichten). Een mooie melancholische overdenking over 'lopen in die verdwenen tijd'. Koen Peeters (1959) schreef eerder o.a. 'De mensengenezer'* waarvoor hij de Confituur Boekhandelsprijs 2018, de ECI Lezersprijs 2017 en de ECI Literatuurprijs 2017 ontving.
Rob Schouten
i /un/15 j
Een roman noemt Vlaming Koen Peeters (1959), met 'De mensengenezer' de winnaar van de ECI literatuurprijs 2017, zijn boek 'Kamer in Oostende'. En wel hierom: "hier en daar lopen de zaken enigszins door elkaar. De tijd klopt niet altijd. Hotelnamen bijvoorbeeld, en ach, dat personages in een roman de naam dragen van echte mensen, mag niet betekenen dat ze dat ook zijn. Vaak lijken ze erop, maar het is veel ingewikkelder. Ik heb overdreven, soms flink gelogen. Ach, fictie." Aldus het nawoord.
Dat kan niet verhelen dat 'Kamer in Oostende' authentiek aandoet, je zou het ook wel een reisboek kunnen noemen. Samen met de schilder Koen Broucke onderneemt Koen Peeters talloze expedities door Oostende, op zoek naar het verleden, naar verdwenen huizen en hotels, naar bekende personages die hier ooit hebben rondgelopen maar vooral toch op zoek naar de huidige én de vervlogen atmosfeer van de stad aan zee. Het is een bekend stramien in zijn boeken, in 'Bellevue, schoonzicht' (1997) wandelde hij door industrieel Brussel, in 'Acacialaan' (2001) door straten waar Louis Paul Boon ooit woonde.
Oostende is een dankbaar object voor zijn wandelzucht. Talloze grootheden hebben Oostende, de stad aan zee in het verleden aangedaan, zoals ze Nice aandeden of Biarritz: Stephan Zweig en Joseph Roth liepen er rond, Proust bezocht het, Nabokov bivakkeerde er, het is de stad van de schilder James Ensor en van zijn bentgenoot Léon Spilliaert, Hugo Claus begon er zijn carriere, maar ook mindere goden als de dichter Paul Snoek, de vergeten schrijver Durilleux.
Peeters en Broucke lopen hun sporen na, de plekken waar ze waren, wat ze er deden en niet deden. Ze spreken met ooggetuigen van vroeger, hospita's, hoteliers, Peeters beschrijft die gesprekken, Broucke schildert zijn impressies: "gewoon, vertel wat er toen gebeurde. Vertel het opnieuw. En nog 's. Ga terug, ga ter plekke terug. Kom, we gaan een keer samen terug, we vertellen en spelen het na. Hoe was dat toen precies? Op een bepaalde plaats, op een bepaald moment gebeurt het dan. Een licht valt op de feiten. Plots is er een logica, een noodzaak, een spiritueel beeld. Het is amper na te vertellen of te begrijpen wat er dan gebeurt."
'Protocollen' noemen de schrijver en de schilder hun bezigheden, alsof het echt, haast wetenschappelijk onderzoek is, maar feit is dat dit toch vooral een impressionistische zoektocht is geworden. Door met de blik van die oude schrijvers, schilders en andere passanten te kijken roepen ze vooral een mentaal beeld van Oostende op, met de zee niet alleen als altoos aanwezig decorstuk maar ook als een soort terminus: hier eindigt het land. Of misschien is de zee zelfs hoofdpersoon want Peeters laat haar zo nu en dan zelf spreken: "Ik heb ook zo mijn periodes. Dan ben ik rood. Donkerrood. Het blijft een rare plek, dat strand, dat podium van zand, die laatste drempel. Ik zie jullie daar de hele tijd lopen: het schrijvertje, het schildertje. Ik kan jullie amper uit elkaar houden. En maar kijken."
En passant krijgen we doorkijkjes van vroeger, de rijke Stefan Zweig die arme ploeteraar Joseph Roth onderhield, Hugo Claus die er in zijn jeugd door een kunstminnende hotelier werd gefêteerd, de schilder Ensor van de skeletten en de maskers die door Madame Blavatsky zou zijn geïnspireerd. Over alles hangt een waas van melancholie, maar ook van onvolkomenheid en vaagheid. Karakteristiek is het bezoek van de twee kunstenaars aan de dichter Hedwig Speliers die in zijn jeugd Ensor nog zou hebben gezien, of toch niet - ze komen er niet goed achter. Zo is dit geen boek van feiten maar van vervloeiende herinneringen.
De Vlaamse literatuur is altijd fracties lyrischer en sensitiever, minder zakelijk en rechtlijnig, geweest dan de Noord-Nederlandse letteren en dat proef je heel goed in een boek als dit. Peeters wil niet in de eerste plaats de gebeurtenissen registreren maar wat er achter zit: "Dat wil ik vasthouden: het menselijk lawaai en gefluister, het echte leven in voorwerpen."
In 'Meneer Sjamaan' noemde Peeters zichzelf een moderne sjamaan, geen new age-zwever maar iemand die achter alle uiterlijkheid van de moderne wereld de geest van iets wil ontdekken oproepen. Dat is precies wat hij doet in 'Kamer in Oostende', dat ondanks de weemoedige atmosfeer toch wonderlijk licht aanvoelt.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.