L'art de perdre : roman
Alice Zeniter
Alice Zeniter (Auteur), Marijke Arijs (Vertaler), Floor Borsboom (Vertaler), Martine Woudt (Vertaler)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Uitgeverij De Arbeiderspers, © 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : ZENI |
Alexandra De Vos
ob/kt/12 o
De kinderen van de kolonie, daarmee bedoelen we meestal de kinderen van kolonialen. De Belgen in Congo, de Fransen in Algerije. Als kolonies aan hun eind komen, als revoluties de levens van Europeanen in dat verre buitenland amputeren, dan is er verlies. En vaak blijvende nostalgie naar een warm land van schitterende kleuren, exotische vegetatie, gemakkelijker geldgewin, hechtere gemeenschappen.
Maar wat met die andere kinderen van de kolonies, de gekoloniseerden? Voor diegenen die in opstand kwamen tegen de bezetter is het duidelijk: zij zijn geëmancipeerd tot staatsburgers, Congolezen, Algerijnen. Voor de inheemsen die hun koloniale bazen genegen waren, om wat voor reden dan ook - die de bezetter hielpen, die dienden in het leger en bij de politie, die niet in onafhankelijkheid geloofden - voor hen ligt het moeilijker. Zij blijven kinderen van de kolonie, de kinderen die aan de verkeerde kant van de geschiedenis stonden.
Voor hen is het verlies nog groter en vol schaamte. De nakomelingen van de harki's, de Algerijnen die aan de kant van de Fransen vochten tijdens de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962), kunnen erover meespreken. Soms spreekt iemand voor hen: de Franse schrijfster Alice Zeniter doet dat met een roman over drie generaties harki's. In De kunst van het verliezen wordt het duidelijk dat de zonden van een grootvader grote gevolgen hebben voor kinderen en kleinkinderen, dat de schande zich over drie generaties kan uitstrekken. 'De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars.'
Honden en deserteurs
Nochtans voelde stamvader Ali zich ook overwinnaar - in zijn jonge jaren, toen hij als Kabyliër uit een bergdorp een olijfpers uit de rivier viste. Aan de armoede in zijn familie komt plotsklaps een einde, het hele dorp laat zijn olijven door de kersverse ondernemer tot olie persen. Ali aanvaardt dat lot met fatalisme, zonder zich te verbazen: 'het geluk valt ons ten deel of keert ons de rug toe zonder dat we weten hoe of waarom, je kunt je net zo goed afvragen waar de mist vandaan komt'.
Hij zal nooit echt begrijpen wat er gebeurt in 1956, als het FLN, het gewapende onafhankelijkheidsfront, in bloedig conflict komt met het Franse leger. Ali's vriend, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, wordt als 'verrader' de hals afgesneden, en Ali's verdriet drijft hem in de armen van de Fransen. Het leven in het bergdorpje wordt alsmaar moeilijker voor zijn vrouw Yemma en zoon Hamid. In 1962 vlucht het gezin met een boot naar Frankrijk.
Daar komen de door de Algerijnen als 'honden' en 'deserteurs' bestempelde bergbewoners aan in het kamp van Rivesaltes, 'een plek waar mensen worden opgesloten van wie men niet weet wat men met hen aan moet, officieel in afwachting van een oplossing, officieus in de hoop dat men ze kan vergeten totdat ze uit zichzelf doodgaan'. Het is een kamp voor verloren zielen, mensen in een geschiedenis zonder helden. Zoontje Hamid voelt die status van verrader wat hij ook doet, in de klas waar hij zijn eerste Frans leert schrijven en later als het gezin een armoedig flatje krijgt toegewezen in een banlieue van Flers in Normandië. Tussen modder en beton klampt Yemma zich vast aan haar Algerijnse prulletjes en aan de vele baby's die er geboren worden.
De foute kant
Hamid wordt een verloren zoon die dweept met mei '68 en Marx, die opklimt tot ambtenaar en met een Française trouwt. Tussen zijn stilzwijgen en het mythische land van de grootouders groeien zijn dochters op. Naima, verfranst, atheïstisch, promiscue, werkt voor een kunstgalerie. In haar echoot een leegte zo groot als Algerije, een onbenoemde wanhoop die ze de mond wil snoeren door naar het voorouderlijke bergdorp te reizen. Daarbij verliest ze een sprookje, 'gestold in het er was eens', maar ze krijgt er een levend land voor terug.
De kunst van het verliezen heeft geen happy end, maar is ook geen tragedie. Verliezen kan je leren en vroeg of laat bevindt elk van ons zich aan de foute kant - van de geschiedenis, van sjans, van rijkdom, van gezondheid. We zijn kinderen van een onbenoemde kolonie.
Het oude Frankrijk van Zeniter is op de dool, vervalt, terwijl het jonge Algerije razendsnel verandert. De verliezers en de overwinnaars, de emigranten en de bange blanke burgers zijn tot elkaar veroordeeld in dit laconiek vertelde, met fijne toetsen geschilderde verhaal. Het is bijna een grand roman, al mist het nog de allure van grote Franse klassiekers. Alice Zeniter staat met dit epos op de literaire kaart. Ze is een heldere stem in een tijd zonder helden.
Vertaald door Marijke Arijs, Floor Borsboom en Martine Woudt, De Arbeiderspers, 480 blz., 24,99 €. Oorspronkelijke titel: 'L'art de perdre'.
Wineke De Boer
em/ec/29 d
'Azka d azqa', zegt Yemma tegen haar man Ali. Ze staan met hun drie kinderen en honderden andere vluchtelingen op de boot die hen vanuit Algiers naar Frankrijk zal brengen. Het zicht op de hun onbekende 'witte stad' is het laatste wat ze van Algerije zullen zien. Thuis is hun huis op de berg met olijfgaarden, in Kabylië. Ali doet een poging het lot te bezweren: 'Over maximaal een half jaar zijn we terug in het dorp', zegt hij. Maar Yemma wil geen valse beloftes horen. 'Azka d azqa', Kabylisch voor: 'morgen is het graf'.
Deze scène is het einde van het eerste deel van de roman van Alice Zeniter (1986), De kunst van het verliezen. Van haar is eerder het veel beknoptere Op een zondagmorgen in het Nederlands vertaald, dat we als een vingeroefening kunnen beschouwen voor dit imposante familie-epos. Ook in De kunst van het verliezen gaat het over drie generaties in één familie. En ook hier valt het beheerste taalgebruik op, met af en toe een mooie beeldspraak, vooral als het gaat over woorden of tekst: 'Ze laten een pamflet rondgaan, en zelfs de analfabeten bekijken het aandachtig, fronsen de wenkbrauwen, denken erover na. Ze turen naar de letters die het vel papier bedekken als opgespelde insecten.'
Maar je voelt ook dat er voor Zeniter meer op het spel staat. Ze wil een groep mensen voor wie in de Franse geschiedenis lange tijd geen plaats is geweest, laten zien. Dat verhaal is dat van duizenden Algerijnen die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van 1954 tot 1962 de 'verkeerde' kant hadden gekozen, die van de Franse bezetter. In hun eigen land worden ze gezien als verraders en lopen ze een groot risico door het FLN te worden vermoord. Ali lukt het om met zijn familie op een boot naar Frankrijk te komen. Maar zijn land, en zijn prestige, is hij kwijt. Vanaf nu is hij een harki, een woord dat is afgeleid van het Arabische woord harka, 'beweging'. Harki's worden in Frankrijk eerst weggestopt achter prikkeldraad in tentenkampen, later in treurige, goedkoop gebouwde flatgebouwen in voorsteden.
Aan de hand van drie levensverhalen maakt Zeniter duidelijk dat deze geschiedenis voor de verliezers van de onafhankelijkheidsoorlog tot op de dag van vandaag impact heeft. Een alwetende ik-verteller begint met Ali, die nog in de Tweede Wereldoorlog voor Frankrijk heeft gevochten, in Algerije een respectabele grondbezitter is geworden en op latere leeftijd moet zwoegen in een Franse fabriek. Zijn zwijgzaamheid brengt hij over op zijn oudste zoon Hamid, schoolvoorbeeld van een immigrantenkind. Hij werkt zich te pletter op school om zo snel mogelijk op te gaan in de Franse maatschappij. Naïma is de derde van de vier dochters die hij zal krijgen. Ze is rond de 30 wanneer Frankrijk wordt opgeschrikt door de reeks aanslagen van fundamentalistische moslims. Zeniter beschrijft de tweespalt waarin ze terechtkomt: Naïma heeft niet het gevoel dat ze zich vanwege haar achtergrond moet verdedigen, maar toch doet ze het wanneer ze discussieert met vrienden en collega's. Via haar werk in een Parijse galerie krijgt ze de kans om naar Algerije te gaan. Voor het eerst keert iemand van haar familie terug naar de berg.
Deze en andere spiegelingen in het verhaal, en wijze woorden die op het juiste moment worden uitgesproken, maken van dit epos van verliezers een bijna te perfect afgehechte roman. Niettemin heeft de jonge Alice Zeniter een prestatie van formaat geleverd.
****
Uit het Frans vertaald door Marijke Arijs, Floor Borsboom en Martine Woudt. De Arbeiderspers; 479 pagina's; € 24,99.
Naar gegevens van Drs. M. Bartelink-van Geene
Het islamisme, de aanslagen en het daarmee gepaard gaande wantrouwen jegens immigranten confronteren een jonge, zelfstandige vrouw met haar gedeeltelijk Algerijnse afkomst. Ze onderzoekt het verleden van haar opa die in 1962 met zijn gezin naar Frankrijk vluchtte, en hun leven daarna. Wat betekenen haar familiegeschiedenis en Algerije eigenlijk voor haar identiteit? Boeiende beschrijving van de geschiedenis van de Algerijnen die in de onafhankelijkheidsoorlog de kant van de Fransen kozen en hun lot daarna. Tevens een interessante beschouwing over identiteit, een zeer actueel onderwerp.
Ger Leppers
em/ov/17 n
'Frankrijk wordt door de Middellandse Zee in tweeën gedeeld zoals Parijs door de Seine," leerden de kinderen jarenlang in Frankrijk en Algerije op school. Algerije gold namelijk officieel als een volwaardig deel van het moederland. Maar tegelijkertijd was het land natuurlijk wel degelijk een kolonie, waar de Algerijnse bevolking minder rechten had dan de kolonisten, slechter was gehuisvest en zich met onbetekenende baantjes tevreden moest stellen.
Wanneer een Fransman voorbijkwam, waren Algerijnen verplicht om op te staan en hem te groeten, zo valt te lezen in 'De kunst van het verliezen', de mooie en terecht veelgeprezen roman waarmee de Franse schrijfster Alice Zeniter (1986) drie literaire prijzen in de wacht sleepte.
De Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog was van beide zijden één van de smerigste en wreedste oorlogen uit de dekolonisatie. Ook in Frankrijk zelf hadden 'de gebeurtenissen' ingrijpende gevolgen: een nieuwe grondwet, een binnenlandse terreurorganisatie die Algerije wilde behouden, een bijzonder spectaculaire aanslag op president De Gaulle door behoudende legerofficieren, een tot op de dag van vandaag onbekend maar zeer aanzienlijk aantal Algerijnse demonstranten dat op een kwade dag in de Seine verdronk zonder dat de overheid er ooit veel woorden aan vuil heeft willen maken.
Het succes van Zeniters boek, dat inmiddels al in meer dan tien talen is vertaald, is niet alleen te danken aan de grote kwaliteit ervan, maar ook aan het feit dat in Frankrijk - na vele jaren van gegeneerde stilte - sedert een aantal jaren de tijd gekomen lijkt waarop men sterker bereid is de om de pijnlijke aspecten van die oorlog onder ogen te zien
Eén van de allerpijnlijkste aspecten is het lot van de harki's, de Algerijnse soldaten die de Fransen hielpen bij de bestrijding van het Nationaal Bevrijdingsfront, de beweging die op Allerheiligen 1954 de opstand tegen de koloniale macht ontketende en die vanaf de onafhankelijkheid in 1962 tot nu toe de macht heeft behouden. Zeniter stamt uit een Algerijnse familie, en zij beschrijft de tragedie van de harki's - want dat is het - van binnenuit. Zij doet dat min of meer door de ogen van de hoofdpersoon Naïma,, een jonge, modern Parisiënne van een jaar of dertig die op een dag besluit dat ze meer wil weten over haar familiegeschiedenis.
Haar grootvader Ali, een belangrijk werkgever in zijn afgelegen bergdorp, was behalve een plaatselijke notabele ook een veteraan die in de Tweede Wereldoorlog met de Franse troepen deelnam aan de beruchte slag bij Monte Cassino. Gedecoreerd maar zwijgzaam keerde hij uit de oorlog terug. Zijn vrije tijd brengt hij grotendeels door in de plaatselijke ontmoetingsplek voor Algerijnse oud-strijders uit het Franse leger. Mooi beschrijft Zeniter hoe Ali na het uitbreken van de opstand, na enig aandringen en aanvankelijk eigenlijk zonder er veel bij na te denken, wat tamelijk onbetekenende hand- en spandiensten verricht voor het Franse koloniale leger. Maar in de ogen van de opstandelingen betekent het dat Ali een harki is, een verrader. In sterke, filmische scènes laat Zeniter zien hoe het oorlogsverloop de personages in het dorpje meesleept en hun leven en de onderlinge verhoudingen op hun kop zet.
Maar dat is slechts het eerste deel van het boek. Het is pakkend maar, in vergelijking met wat volgt, hier en daar nog wat schetsmatig. Pas daarna lijkt de schrijfster echt in haar element te komen.
Een niet zo erg groot aantal harki's slaagde er na de onafhankelijkheid in om naar Frankrijk te vertrekken. De meeste achterblijvers wachtte een gruwelijk lot. Menigeen werd later dood aangetroffen met 'de Kabylische glimlach': een van oor tot oor doorgesneden keel. Maar Ali weet per schip te ontkomen.
Het lot van de gevluchte harki's is echter evenmin te benijden. Ali, zijn vrouw en eerste twee kinderen komen, als speelballen van de geschiedenis, voor lange tijd terecht achter het prikkeldraad van het kamp Rivesaltes, waar hun leven niet veel beter is dan dat van gevangenen.
Wanneer Ali, zijn vrouw en inmiddels talrijke kinderen na vele jaren uiteindelijk in een Normandisch stadje een flatje kunnen betrekken, is dat armetierige onderkomen voor hen het paradijs. Ali bemachtigt een fabrieksbaantje. Hij kan met zijn gezin eindelijk weer iets van een eigen Algerijnse wereld scheppen.
Maar in Frankrijk vervreemdt hij van zijn kinderen, en Naïma, de dochter van Ali's oudste zoon Hamid, leidt als assistente van een Parijse galeriehouder, op het eerste gezicht een volmaakt verwesterd bestaan. Totdat haar baas en minnaar haar vraagt een expositie te organiseren met werk van Lalla, een Algerijnse schilder die ernstig ziek is. Op zoek naar jeugdwerk van Lalla reist Naïma af naar Algerije. Het land blijkt vuil en in vele opzichten bij de rest van de wereld ten achter. Zij belandt er tenslotte, zonder het echt te willen, bij haar familie in het geboortedorp van Ali, waar "de baardmannen" het inmiddels voor het zeggen hebben. Daar raakt ze zich bewust van de onontkoombaarheid van haar dubbele identiteit en weet ze zich uiteindelijk te verzoenen met de onverzoenbaarheid van de twee helften waaruit zij en haar leven nu eenmaal bestaan.
Zeniters stijl is meestal niet opvallend. Ze schrijft zelfs zonder blozen een zin als "Het is donker, pikdonker, aardedonker"
Maar ze is een begenadigd psychologe, vol mededogen met de zwakheden en onhandigheden van al haar personages. Ze excelleert in het beschrijven van subtiele spanningen, identiteitsverschillen, verschuivende familieverhoudingen, de geringste tekens van be- en vervreemding, de subtiele vormen van anderszijn, zonder dat zij de lezer daarbij een oordeel opdringt.
En zij weet haar epische, vele decennia en tientallen raak geschetste personages omvattende relaas op te bouwen op een manier die de lezer van de eerste tot de laatste pagina in de ban houdt, en hem aan het eind de indruk geeft dat hij een aantal dingen heeft begrepen die hem voordien onbekend waren.
Een rijk, even urgent als wijs boek.
Vert. Marijke Arijs, Floor Borsboom en Martine Woudt De Arbeiderspers; 479 blz. € 24,99.
oordeel
Aan het eind heb je iets begrepen wat je eerder onbekend was.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.