Mei
Arjen van Veelen
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
De Bezige Bij, 2017 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : VANV |
Dirk Leyman
em/ov/08 n
Dat de romanvorm een huis met oneindig veel kamers en vertrekken is, daar kijken we sinds pakweg James Joyce niet echt meer van op. Auteurs kneden het genre naar eigen goeddunken en smokkelen steeds vaker essayistiek binnen. In het geval van Arjen van Veelen (°1980) verbaast dat allerminst. Van Veelen, columnist bij NRC Handelsblad, ontpopt zich sinds bijna een decennium als een kundig en schrander ontmantelaar van de hysterie van onze tijdgeest, onder meer in bundels als Over rusteloosheid (2010) en in En hier een plaatje van een kat (2013). Dat zijn eerste roman een mengeling van reisverhaal, elegie, rouwbulletin en historische queeste is, zat er ergens aan te komen.
In het autobiografische Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken volgen we een bevlogen jonge schrijver-journalist, die zich voorbereidt op een boek over Alexander de Grote. Sinds kort verblijft hij in het Amerikaanse Saint Louis, waar zijn vrouw (we herkennen Rosanne Hertzberger) werkzaam is als microbiologe. Hijzelf breekt niet veel potten. Zijn hoofd vult zich tegen wil en dank met herinneringen aan zijn in 2013 abrupt overleden vriend 'Tomas'. Ook een schrijver. Een die hij voor het eerst ontmoette in Leiden, waar hij dandyesk met een Mercedes rondtufte en hengelde naar zijn college-aantekeningen. Van meet af aan koestert de ik-verteller een grenzeloze bewondering voor de esprit en geestige eruditie van deze in Nederland aangespoelde West-Vlaming. 'En hij wilde dat ik met hem opliep. Als zijn wingman, zijn buddy, zijn boezemvriend? Als zijn drinkebroer, zijn Pancho?'
Landerigheid
Hoe moet de hoofdfiguur in het reine komen met zijn verdriet? Hij besluit zijn stationaire gedachten te verdrijven door te vertrekken naar Alexandrië. Om echt werk te maken van zijn onderzoek, onder meer door de tombe van Alexander de Grote te lokaliseren. En passant kan hij de drie boeken van Tomas bijzetten in de legendarische bibliotheek. Helaas. Ook in het stoffige en benauwende Alexandrie neemt de landerigheid de overhand en dwaalt zijn geest af naar Tomas.
Met het gemak van een begaafde jongleur schakelt Van Veelen in dit boek over en weer tussen royaal opgediste weetjes (van zijn stokpaardje internet tot fotografie en IS-filmpjes), archeologische theorieën en vele gloedvolle herinneringen aan zijn geïdealiseerde vriend. Voor hem voert hij een onvermoeibare bezweringsdans in woorden op.
Van Veelen is op zijn best als hij taboeloos maar altijd genereus zijn compagnon de route vangt in precieuze details en hilarische of kwetsbare scènes. Hij haalt Blondeau dichtbij, zonder pathos. Dat gebeurt met een delicaat pennetje van gouden inkt. Want Van Veelen kan verdomd goed schrijven. Moet je het hem aanwrijven dat hij daarbij zichzelf wegcijfert en blijft zwelgen in een onevenwichtige bewondering voor 'Tomas'?
Een echte roman - hoe breed je de term ook interpreteert - wil dit boek overigens slechts schoorvoetend worden. Van Veelen brengt bij momenten nogal vergezochte parallellieën en dwarsverbanden aan of dwingt ons in een compositorisch keurslijf. Al te demonstratief overstelpt hij ons in de essaygedeeltes met zijn scherpe geest. Toch schreef Van Veelen met dit boek het tot op heden meest geslaagde rouwportret over Thomas Blondeau en zijn jongensachtige bravoure.
Mark Cloostermans
em/ov/17 n
'Onder het strand, het zand!' Arjen van Veelen hoorde het ooit uit de mond van zijn goede vriend 'Tomas', toen ze langs een opengebroken straat kwamen. Hij wist toen nog niet dat Tomas verwees naar de befaamde zin ' Sous les pavés, la plage'. Dankzij Tomas leerde hij dus bij over de Parijse studentenopstanden - hij leerde wel vaker bij van zijn vriend. Maar wat betekende Tomas' variant? Betekende ze wel iets?
Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken voert de lezer van Alexandrië naar Leiden en Amsterdam, met tussenstops in de VS en West-Vlaanderen. Altijd zit Arjen van Veelen zijn vriend Tomas op de hielen. 'Tomas', zonder H, staat voor Thomas Blondeau (1978-2013). Van Veelen leerde de latere dichter en romancier kennen in Leiden, waar hij rondreed in een oude Mercedes, Van Veelens lesnotities opeiste en de toekomstige essayist wijsneuzerig leestips opdrong. Het is zo'n typische mannenvriendschap, met vertoon van borstklopperij en plotse, al even theatrale kwetsbaarheid. 'Mijn snobisme is een eerlijke vorm van wanhoop', een zin van 'Tomas', vat dit ambivalente goed samen.
Snake spelen op de Nokia
Van Veelen reist naar Egypte om de boeken van Blondeau achter te laten in de nieuwe bibliotheek die daar wordt opgericht. Ook zegt hij te werken aan een biografie van Alexander de Grote. De veroveraar stierf op zijn 32ste, Blondeau op z'n 35ste. Als vanzelf glijdt Van Veelens aandacht niet naar de triomfen van Alexander, maar naar zijn dood. De amusantste stukken uit het boek zijn die over de vele, steeds clownesker worden opgravingen die werden ondernomen om Alexanders lichaam te vinden. Van Veelen zelf daalt af in de catacomben van de stad en keert terug met een knap geschreven passage die vrees en unheimlichkeit opbouwt, om ten slotte te ontladen met humor. Intussen schrijft hij ook nog eens een erg elegant Nederlands, waarin bewegingen 'zuiver juridisch' kunnen zijn, en een nachtelijke stad 'met houtskool geschetst' is.
De tocht naar Alexandrië is ook een oefening in terugtrekken. Alleen voorzien van een oude Nokia waarop je nog Snake kunt spelen, is Van Veelen zo goed als afgesneden van het mobiele leven. Hij slentert, bladert, luistert, mijmert. Zelfs als hij met zijn vrouw belt, lezen we alleen zijn woorden, niet de hare. Hij is alleen met zichzelf en de herinnering aan Tomas, die frustrerend ongrijpbaar is.
Draden spinnen
De associaties brengen ons naar uiteenlopende onderwerpen: een stukje over Gilgamesj (het prachtige epos over een mannenvriendschap en de dood), een stukje over de houten obelisk van de Franse generaal Auguste de Marmont, een paar bedenkingen over de onthoofdingsvideo's van IS, enzovoort. Toch zit er meer samenhang in dan je eerst denkt. Van de obelisk (een 'gedenknaald') loopt een lijntje naar de 'naald' die de dichter Majakovski, aldus Blondeau, zou hebben gelegd 'op de grens tussen ultieme precisie en eeuwig zwijgen', en vandaar naar het souvenir dat Van Veelen meebrengt uit Egypte, in de ontroerende laatste bladzijden. Ook het strand (uit Tomas' vervormde citaat) keert terug, in een stuk over het kunstproject 'Strandgeheugen' en misschien in Tomas' opvatting dat zijn generatie 'vrijgesteld' is, nooit de loopgraven in zal moeten… maar ten slotte evengoed zal 'liggen te rotten in de grond'. Het zand is hoe dan ook onze bestemming.
Wat Van Veelen, essayist met een fascinatie voor ons online-leven, hier doet is het spinnen van een web, waarin alle draden naar 'Tomas' voeren: 'Ik wilde dat alles in de wereld uiteindelijk naar hem verwees, zoals men in de middeleeuwen geloofde dat alles in de natuur verwees naar God.'
De roman is dat web van geschiedkundige weetjes, maatschappijkritische opmerkingen en soms naar het huilerige zwemende Blondeau-herinneringen. Het idee is Van Veelen misschien aangereikt door Tomas zelf, die 'verbindingsspelletjes' bedacht: plaatsnamen die verbonden moeten worden met je biografie, in zo weinig mogelijk klikken van een willekeurige Wikipedia-pagina tot bij Hitler geraken… Vanzelfsprekend is de vriendschap tussen de twee de ultieme verbinding.
De Aantekeningen zijn een geslaagd eerbetoon aan een te vroeg overleden vriend en zal ook lezers aanspreken die Blondeau van haar noch pluim kennen.
De Bezige Bij, 253 blz., 19,99 € (e-boek 12,99 €).
Haro Kraak
em/ov/04 n
Tegen het eind van Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken, de debuutroman van Arjen van Veelen, bezoekt de naamloze hoofdpersoon het huis in Alexandrië waar de Griekse dichter K.P. Kaváfis (1863 - 1933) de laatste 25 jaar van zijn leven heeft gewoond - nummer 24 op de lijst van dingen die je gezien moet hebben in de Egyptische stad, volgens TripAdvisor.
Op het moment dat hij de slaapkamer van de overleden dichter betreedt, denkt hij aan een andere slaapkamer van een overleden auteur. Zijn beste vriend Tomas, in wie de Vlaamse schrijver Thomas Blondeau, in 2013 onverwachts overleden door een slagaderbreuk, is te herkennen.
Blondeau was een van Van Veelens beste vrienden en de hoofdpersoon deelt dan ook veel biografische gegevens met de auteur: gestudeerd in Leiden, journalist, wonend in St. Louis, getrouwd met een microbioloog. Van Veelen, die eerder twee essaybundels schreef, doet bovendien weinig moeite om van Tomas iemand anders dan Thomas te maken - op die ene letter na.
Vlak na Tomas' dood moest zijn kamer 'veegschoon' worden gemaakt. De hoofdpersoon fotografeerde 'als een rechercheur' de kamer, voordat hij aan het karwei begon. Minutieus probeerde hij de details van zijn overleden vriend te bewaren. Hij somde de boeken en alle onbenulligheden op die hij zag: paperclips, lijmstift, een teennagel.
Als de dood heeft toegeslagen, krijgt elk detail opeens betekenis voor nabestaanden. Maar deze nabestaande beseft tegelijkertijd hoe futiel spullen zijn zodra de eigenaar er niet meer is. En ook: dat het opsommen van de details de lezer geen compleet beeld van zijn vriend zal geven.
In Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken doolt de hoofdpersoon lusteloos door zijn woonplaats St. Louis en door Alexandrië, waar hij is om zijn biografie over Alexander de Grote af te maken, wiens graftombe ooit is verdwenen onder de nieuwbouw van de stad. Onderwijl probeert hij zijn vriend een laatste eerbetoon te geven.
Tomas en Alexander, 'de eerste mens die de druk voelde dat hij álles uit zijn leven moest halen', delen dezelfde onbedwingbare drang om de wereld te veroveren. Beiden probeerden tijdens hun leven obelisken achter te laten. Voor zichzelf, welteverstaan.
Alexander de Grote staat zo symbool voor een narcistische facebooker avant la lettre. Van Veelen, die voortdurend strooit met dit soort dwarsverbanden, schrijft in een heldere stijl, soms lyrisch, meestal strak en effectief. De toon is niet-ironisch, wel van een zekere lichtheid - tranentrekkende pathetiek blijft achterwege.
Het boek staat vol foto's en verwijzingen naar literatuur, film, filosofie, archeologie en geschiedenis. Vrijwel elk genoemd document, leert een steekproef op Google, bestaat echt. Wat dan weer niet echt is, is de tentoonstelling Strandgeheugen van de fictieve fotograaf Halcia - een naam uit eX, de debuutroman van Blondeau. 'Alexandrië is de stad van het geheugenverlies', laat Van Veelen haar zeggen, waardoor de verteller beseft dat hij bezig is met een hopeloze exercitie.
In de eerdergenoemde kamer van Kaváfis treft de hoofdpersoon ook een dodenmasker van de dichter aan, een gipsafdruk van zijn gezicht. Dit doet hem denken aan de laatste profielfoto van Tomas, waarop hij, anders dan op eerdere foto's, niet ironisch een houding aanneemt, maar 'de sporen' toont. 'Een schrijver', noteert Van Veelen dan, 'is een trage zelfmoordterrorist, met dat verschil dat hij zichzelf offert om de wereld wat moois te geven.'
De vele parallellen maken dit debuut een ingenieus thematisch weefwerk over rouw, de dood, nalatenschap, nostalgie en levensdrift. Alles klikt precies in elkaar, maar tegelijkertijd slaan die analogieën het proza soms dood, pun unintended. De lezer krijgt op zulke momenten het gevoel geen roman over mensen te lezen, maar een theoretische, of essayistische zo je wil, compositie over ideeën.
Wat daarbij niet helpt: het boek ontbeert levensechte, handelende personages. Van Veelen heeft uitgebreid geput uit zijn eigen leven, vrijwel alle details komen overeen, tot aan de naam van poes Amy aan toe; eerder schreef hij over zijn huisdier in NRC Handelsblad en Das Magazin.
Ook de kenmerken van zijn vrouw, microbioloog en columnist Rosanne Hertzberger, zijn waarheidsgetrouw: voor haar werk verhuist het stel naar St. Louis, waar zij promoveert op onderzoek naar een melkzuurbacterie. Maar Van Veelen wil geen personage van haar maken, ze blijft uit beeld en in telefoongesprekken hoor je alleen hem spreken.
De naamloze hoofdpersoon blijft, ondanks zijn vele intelligente bespiegelingen, ook wat vaag. Hij is voortdurend alleen en maakt met niemand wezenlijk contact. En in het merendeel van zijn herinneringen aan de vriendschap met Tomas, in flashbacks beschreven, zwijgt het schuchtere alter ego van Van Veelen en treedt hij niet op, terwijl Tomas hem overrompelt, aanmoedigt en meevoert, prachtige zinnen uitspreekt en geweldige grappen maakt.
Veel romans over vriendschap tussen schrijvers of kunstenaars gaan over onderlinge rivaliteit, maar Van Veelen beschrijft een ongelijke verhouding. 'Hij bleef me altijd een hoofdstuk voor.' Door die geïdealiseerde beschrijving is Tomas nauwelijks een mens, maar meer een heilige, zoals Van Veelen ook schrijft: 'altijd jonger en altijd ouder en wijzer'.
Van Veelen is bescheiden of terughoudend over zijn eigen rol in de vriendschap. Met de billen bloot gaat hij maar één keer echt: als hij de 'flits van euforie' beschrijft die hij voelt bij het horen van Tomas' dood. Later beseft hij wat die flits was: het besef 'dat ik eindelijk echt iets te mélden had'. Een eerlijke en pijnlijke constatering, die mogelijk heeft geleid tot dit boek. Maar als Van Veelen een trage zelfmoordterrorist wil zijn, moet hij zichzelf nog meer durven offeren.
***
De Bezige Bij; 272 pagina's; € 19,99.
Roderik Six
em/ov/01 n
Uiteindelijk heeft de literatuur slechts één doel: de dood bezweren. Zeker, een mooie zin kan je dag goedmaken en een welgemikt gedicht levert je misschien een lief op, maar de dood zal altijd aan het langste eind trekken. Elk neergepend woord is dan ook een – vaak vergeefse – poging om onsterfelijkheid te bewerkstelligen.
Aan dood geen gebrek in de debuutroman van Arjen van Veelen. Nadat zijn goede vriend en Vlaamse schrijver Tomas is overleden, reist de verteller, ‘Arjen van Veelen’, naar St. Louis, waar zijn vrouw als microbiologe in een gespecialiseerd lab aan de slag kan. Van Veelen noemt het zijn ‘vervroegd pensioen’: na een carrière als journalist wil hij nu rustig aan zijn boek over Alexander de Grote werken. Daar komt weinig van in huis. Hij lummelt wat rond, maakt almaar langere wandelingen met zijn kat, grasduint op het internet door executiefilmpjes van IS en mijmert over de lange caféavonden met zijn illustere vriend. Net wanneer de rouw hem helemaal dreigt te verlammen, neemt hij het vliegtuig naar Alexandrië, vastberaden zijn research te voltooien én een oude belofte na te komen: de boeken van Tomas toevoegen aan de beroemde bibliotheek.
Fictie overleeft de dood is het adagium, en ja, dit is een roman en natuurlijk valt Tomas niet samen met Thomas Blondeau, net zoals de verteller niet samenvalt met de schrijver, maar het autobiografische gehalte is zo hoog in dit boek dat het verschil miniem is. Ondanks de hitte in St. Louis en Alexandrië lijkt het altijd herfst in deze roman. Het verdriet waait als een gure wind door elke alinea en net als in Rilkes gedicht Herbsttag dient er veel rondgedwaald te worden, in de ijdele hoop het verval voor te blijven. Van Veelen weet gelukkig de valkuil van meligheid te vermijden en dat heeft hij te danken aan zijn essayistische aanpak: zelfs de meest alledaagse observatie wordt door hem opgetuigd met interessante weetjes en scherpzinnige analyses. Zo gunt hij de lezer ook ademruimte: de droogkomische passages over de verbeten grafjager Stelios Komoutsos, een amateurarcheoloog die zijn leven wijdde aan het terugvinden van het lijk van Alexander de Grote doen je onwillekeurig glimlachen.
Hoewel Van Veelen er met treffende beschrijvingen griezelig goed in slaagt om zijn dode dichtersvriend tot leven te wekken, is Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken zo veel meer dan een tranentrekkende requiemroman. Het is een uitnodiging om zorgvuldig in het leven te staan, passioneel rond te kijken en waar mogelijk te genieten. Want voor je het weet, valt de duisternis, en het doek gaat niet meer op voor een encore.
****
De Bezige Bij, 254 blz., € 19,99.
R. Fritz
In deze roman probeert de auteur (1980) de dood van een jonggestorven vriend te verwerken. Dergelijke bezwering van verdriet is een thema in de kunst waarin Percy Shelley, Francis Bacon en Neil Young hem voorgingen. De auteur koppelt zijn contemplaties over zijn overleden vriend aan een beschrijving van zijn verblijf in Amerika en zijn odyssee naar Alexandrië, waar hij op zoek gaat naar de tombe van Alexander de Grote. Zijn zoektocht blijkt tevergeefs en uiteindelijk vindt hij alleen zichzelf. Arjen van Veelen heeft klassieke talen gestudeerd, in diverse media gepubliceerd en twee essaybundels geschreven. Dit is zijn derde boek. Het verhaal getuigt niet alleen van grote kennis van het verleden maar is ook diep geworteld in het heden: zelden is de leegheid van de sociale media zo treffend beschreven. Een indrukwekkende roman, die de auteur weinig troost lijkt te bieden. Hier passen slechts de woorden van Shelley: ‘Peace, peace! He is not dead, he does not sleep. He has awakened from the dream of life. It is we who, lost in stormy visions, keep with phantoms an unprofitable strife.’ Met enkele zwart-wit illustraties.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.