Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Leonard Nolens
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Em. Querido's Uitgeverij, 2017 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : NOLE |
Paul Demets
em/ov/15 n
Sinds zijn hartstilstand in 2013 lukt het schrijven moeilijker voor Leonard Nolens. En dus is het een overwinning op zichzelf dat er met Balans toch een nieuwe bundel ligt. Al bevat die vermoedelijk vooral gedichten van voor de bijna fatale gebeurtenis die hij geredigeerd, gewikt en geschikt heeft.
De kern van Nolens' werk bestaat uit de zoektocht naar de identiteit. Voor hem particulier, maar ook voor de lezer. Wat betekent dat, 'ik' zeggen of schrijven in deze tijd? Als buitenstaander in de maatschappij weet Nolens op deze manier een van de existentiële vragen van onze samenleving te meten. Vanuit zijn plaats zoekt de dichter verbinding.
Neem het gedicht dat ik koos, waarnaar de titel van de bundel verwijst (een unster is een weegschaal met twee ongelijke armen, red.). Hier wil hij zijn leven wegen, maar hij beseft dat het heel moeilijk is om een balans op te maken waarin hij alles in de schaal kan leggen: dierbare familieleden die er niet meer zijn, de vriendschap met Frans Denissen die taande.
Nolens zoekt niet alleen verbinding met bekenden, maar ook met degenen die ver van hem verwijderd zijn. Zo opent hij de eerste afdeling van de bundel met een hommage aan Meng Jiao, een Chinese dichter uit de 8ste eeuw na Christus. Nolens weet zich verbonden met de doden die Jiao bezingt en met de zijne: 'Jaloers op je talent voor pijn/ verslindt mijn blik je jonggestorven abrikozen./ Je doden smaken naar meer. En naar ons.'
Drukke buren
Nadien belanden we met Nolens weer in zijn geboorteplaats Bree. Het doet intussen vertrouwd aan, alsof we familie zijn geworden van de dichter. We lopen mee de trap op in het huis van zijn grootvader: 'Ik volg het heimwee van zijn draaitrap naar mijn kamer/ en zie op muren vijf generaties vertrouwde gezichten/ verdwijnen, hun zakencijfers en liefdesbrieven reizen/ door mijn hoofd en deze hand de wereld rond.'
Verleden en heden worden met elkaar vervlochten. Ver en dichtbij, zoals in de laatste afdeling, waarin hij een reis in 1980 naar de Verenigde Staten beschrijft, ver van en toch verbonden met zijn geliefde Leen. 'Ik zocht mijn vertrouwde gezichten van jou/ aan de andere kant van de deur.'
Maar we krijgen ook een dichter te lezen die in deze tijd leeft. En die het, door zijn verlangen naar stilte, lastig blijkt te hebben met zijn drukke buren. 'Het is hierboven dagelijks prijs, mijn buren zijn arm/ en druk en kleinbehuisd./ Al drie jaar lang dat rennende, neukende stadsverkeer/ van Istanbul zes mensen groot.'
Of neem de danser Anani Dodji Sanouvi, die Nolens opvoert in een poëticaal gedicht, waarin hij via de danser en via de woorden van diens leermeester Anna Teresa De Keersmaeker duidelijk maakt dat een echte dichter iemand is bij wie poëzie op de meest natuurlijke wijze deel uitmaakt van zijn bestaan: 'Zijn mentrix Anne Teresa zegt: 'Je hebt er die dansen./ En je hebt dansers. Anani is danser.''
Of neem het gedicht 'De literaire receptie', waarin Nolens niet zonder ironie verschillende attitudes van collega-dichters beschrijft: 'Pardon, ik heb uw naam niet goed verstaan./ Of bent u zo'n Vlaamse Pessoa?/ En geeft u aan vreemden bij voorkeur uw andermans namen/om kennis te maken en vrienden?'
Bijzonder, toch, hoe sterk Nolens in Balans opnieuw voor verbinding zorgt: niet alleen doet hij dat via wat hij schijft, het overkomt ook ons, terwijl we lezen. Ik ken geen andere levende dichter in ons taalgebied die zijn leven en zijn dichterschap volledig in de weegschaal legt. Hopelijk vindt hij de kracht om hier nog lang mee door te gaan.
****
Unster
Bezat je nu maar een balans,
bij voorkeur zo'n fijne Romeinse,
om koudweg je ziel te gaan wegen van top
tot teen, totaal, je doden bijeen
in die op- en neergaande dans
van zo'n balans, de twistende sterfdag
van vader, en later, het doofstomme ziekbed
van moeder, de as van broer Paul
die je schoenen bestuift en de last
van je krimpende kennissenkring, de barst
in het hart van je vriendschap met Frans,
bezat je nu maar zo'n balans -
je blijft op je zestigste blind als de helder
ziende, voortdurend verspringende naald
van geen enkel, geen telbaar getal.
Querido, 56 p., 16,99 euro.
Maria Barnas
em/ov/11 n
Het is mogelijk het geluid van een draaiende motor die de herinnering aan zijn vader oproept en een onvergetelijk portret veroorzaakt, dat zowel liefdevol is als gruwelijk:
Zijn nieuwe Volvo laat beneden total loss
en vijftig jaar de motor draaien, zijn dood verjaart
en zit verbrijzeld aan het stuur, een kettingroker
met mijn gezicht, hij heeft mij niet voor niets gemaakt.
De paradoxale toestand van de dichter, die met liefdevolle aandacht iets grotesks beschrijft en daarmee op afstand houdt, geeft weer hoe het is een omgang te vinden met de dood:
Hij hangt geduldig bloedend uit het raam en roept,
men kan van zijn leven niet duidelijk horen wat hij met me wil.
Hij rijdt de stad uit, zijn heuvels op, zijn bossen in,
hectaren canada's, weiden en lorken komen nu langs.
De onoverbrugbare afstand tussen vader en zoon wordt benadrukt door de observatie dat de vader 'zijn heuvels' tegemoet gaat, 'zijn bossen in' - een landschap waar de zoon geen toegang toe heeft. Rijdt de vader de dood in?
Dit is zijn land, zijn vaderschap, vertrouwd en weids.
En ik die nooit een taal, een getal, een talent bezat
voor geld en goed, ik heb ons hier beiden verkwist en bewaard.
En u, mijn tijd, u gaf me geen tijd voor een afscheid van spijt.
Nolens schetst met zijn gedichten een zoekend personage, dat lijkt samen te vallen met de dichter zelf. Zijn leven is zijn materiaal.
Als Nolens iets duidelijk maakt, is het dat 'dichter' dan misschien geen fatsoenlijk beroep is, maar wel een manier van leven.
****
Querido; 53 pagina's; € 16,99.
BVB
ob/kt/10 o
Liefde, dialoog en eenzaamheid. Drie woorden die samen de kern van Leonard Nolens' leven en dichterschap vormen. In 2012 ontving de veelvuldig gelauwerde dichter als kers op de taart de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren. Daarnaast is hij ook al jaren onze Nederlandstalige kanshebber voor de Nobelprijs Literatuur. De 70-jarige Nolens is, kortom, een poëtisch monument, die met `Balans' in vijf caleidoscopische cycli terugblikt op een leven als dichter, vader, kluizenaar, zoon, minnaar en psychiatrisch patiënt.
Vooraf even aanstippen dat de gedichten in `Balans' niet kakelvers zijn: Nolens heeft sinds zijn hartstilstand in 2013 geen nieuwe gedichten meer geschreven. Eerder dit jaar zei hij daarover op Klara: `Ik heb nooit geweten dat door zo'n fysiek feit ook het vermogen om te schrijven verdwijnt. (...) Ik kan geen gedichten meer maken. Ik ben al vier jaar geen dichter meer.' Het hierin opgenomen werk dateert van de periode daarvoor, hij heeft het hooguit nog op punt gezet.
In de eerste cyclus, `Bezat je nu maar een balans', belicht de dichter zijn eigen familiale verleden: als vader, maar ook als man, zoon en broer. De cyclustitel keldert meteen de verwachtingen die de titel van de bundel schept. Leonard Nolens verlangt ernaar de balans op te maken, maar beseft dat het leven zich niet zomaar laat afwegen. Een leven en bijgevolg ook elke herinnering eraan is gevuld met tegenstrijdige gedachten, keuzes en emoties. Zijn poëzie nestelt zich dan ook tussen het verlangen naar de balans en de onmogelijkheid die te bereiken. Hij bezingt zijn eigen falen in uitgebalanceerde, muzikale en berekende gedichten. Elk woord is gewikt en gewogen. Maar toch zijn deze gedichten geen evenwichtsoefeningen. Integendeel, het zijn oefeningen in het vallen.
Dat vallen, of dat falen, krijgt door de bundel heen steeds meer dimensies. In de tweede cyclus, waarin de dichter kort inzoomt op `zijn' Antwerpen, legt Nolens zijn verlangen naar stilte in de weegschaal: `verlangen naar stilte klinkt als de zangerige denkende toon van liefde / liefst zonder geliefde'. In de derde cyclus staat zijn psychiatrische verleden centraal en wordt er gebalanceerd tussen vroeger en nu, tussen lichaam en ziekenhuis. `Vandaag in mijn betere zomer hoor ik haar hakkende / stappen verschijnen, zij boort zich / een galmende gang door mijn hoofd en beklopt met haar stem / mijn deur, mijn nooit, mijn nergens / te bekennen tegenwoordigheid.' Afwezigheid is tastbaar. Waarneming en waarnemer lopen hier in elkaar over, de regels vormen samen een synthetische ervaring.
Als lezer faal je zo ook in het maken van een duidelijke ruimtelijke voorstelling Nolens dwingt je deelgenoot in zijn falen te worden. In de vierde cyclus weegt Nolens zijn positie af ten opzichte van de kunst, literatuur en samenleving: `Schoonheid is het eerste gebod. / En je zegt, hoe leg ik dat uit aan een dakloze kindsoldaat / met honger en dorst in Oeganda? Doorvoel je dan niet zijn woede / die stampvoetend opveert en neervalt? En ik, die mijn he ngen tel, / ik vertel je mijn ongelijk. En ik geef hem mijn liedjes voor brood.' Dit gedicht, toepasselijk getiteld `Ongelijk', is bijzonder ambigu. Nolens geeft zichzelf én zijn drang naar muzikale schoonheid ongelijk in een gedicht (en een bundel) die bárst van de muzikale schoonheid. Die tegenstrijdige houding leidt tot een rijke dialoog, en past aldus in de bewering van de dichter dat hij in zijn poëzie tracht toe te werken naar `het ideale gesprek'. En dat ideale gesprek heeft geen conclusie. In het vierde deel van `Balans' is Nolens op zijn best. In de vijfde en laatste cyclus blikt de dichter terug op zijn kortstondig verblijf in Amerika, in 1980, dat achteraf cruciaal bleek voor zijn dichterschap. Hij kwam er immers in contact met de Angelsaksische literatuur en leerde de orale traditie van poëzie kennen, waardoor hij het besluit nam de hermetische poëzie achter zich te laten: `die almaar doodlopende gang, je stap / voor stap voorbijgaande stem.' Deze slotcyclus blikt aldus terug op de kiem van zijn dichterschap, en zo lijkt de cirkel rond. Lijkt, want in het allerlaatste gedicht dwingt de poëzie de dichter ook weer vooruit te kijken, voorbij de balans. In `Balans' bereikt Nolens poëtica bijna zijn perfectie. Bijna. Want net in het falen schuilt de poëzie.
Albert Hagenaars
Decennialang al weet Leonard Nolens (1947) met poëzie te komen die stilistisch niet veel verandert en zich inhoudelijk zowel op de wereld als het individu richt. Zijn gedichten kennen een meestal vaste strofische vorm en een aansprekende maar ook verdichte zegging, die de lezer soms op het verkeerde been zet. De meervoudige betekenissen worden begeleid door inventieve woordcombinaties als ‘vloekpsalm’, ‘tranende kattendarmen’ en ‘bovenpersoonlijke seks’. Tijd en herinneringen staan met kinderjaren, familieanekdotes en overleden naasten centraal. Ons huidige tijdsbestek oefent daar evenwel invloed op uit, gezien verwijzingen naar o.a. terrorisme, vluchtelingen en jetlags. Tegelijk is er steeds een onderstroom werkzaam met al dan niet aanvaarde inzichten van dichters, kunstenaars en denkers als Meng Jiao, Seneca, Freud, Char en Ovidius. Toch is er nooit sprake van ‘boekengeleerdheid’, integendeel, het pleit voor Nolens' vakmanschap dat hij zoveel verschillende bronnen naar zijn hand kan zetten en kan activeren. ‘Versta je met vreemden, met andere loners dan jij, met je heimwee.’ Goede poëzie, maar deze bundel voegt geen nieuwe inzichten toe aan het werk van Nolens, van wie al twee maal ‘Verzamelde Gedichten’ verschenen.
Janita Monna
em/ov/25 n
De dichter, die dit jaar 70 is geworden, gaf zijn nieuwe bundel de titel 'Balans'. Hij blikt daarin terug, weegt zijn leven en zijn werk.
Nolens portretteert zichzelf als vader: "Lang geleden kreeg ik van mijn vrouw twee zoons. / Wij zijn mekaar niet kwijtgeraakt / en gaan met zijn drieën vanavond laat op stap in de stad." De bijna 'broederliefde' tussen vader en zoons, heeft hij op zijn beurt nooit gevoeld. Want hij, de nakomer van het gezin, heeft zijn eigen vader nooit goed leren kennen. Een gruwelijke scène onthult iets van het waarom:
"Zijn nieuwe Volvo laat beneden total loss / en vijftig jaar de motor draaien, zijn dood verjaart / en zit verbrijzeld aan het stuur, een kettingroker / met mijn gezicht, hij heeft mij niet voor niets gemaakt."
Hij werd een jongen die als geheime roepnaam 'pijn' had, en precies die pijn werd het grondgevoel van Nolens' poëzie. Het zal niet voor niks zijn dat 'Balans' opent met een gedicht voor de Chinese dichter Meng Jiao (751-814), die schreef over een vader die zijn zoons verliest. Nolens biecht op jaloers te zijn 'op je talent voor pijn'.
In de vele jaren dat hij schrijft, heeft Nolens zijn ingewikkelde verhouding tot het leven tot schitterende poëzie gebeeldhouwd. Schuchterheid kneedde hij tot een ferme toon, de wens zich aan alles te onttrekken zette hij om in een luide roep om deel te nemen, angst werd een lied. Die 'zes decente decennia zonder fatsoenlijk beroep' (het dichterschap) worden ook door Nolens gewogen. Maar was er een keus? Had hij, de zelfverkozen buitenstaander, iets anders dan dichter kunnen worden? Waarschijnlijk niet: "Het zong zich wanhopig omhoog / zoals op mijn tafel die dansende wesp in de hals van een bierfles."
Ergens is 'Balans' minder dwingend, minder stuwend dan veel eerder werk van Nolens. Het bezwerende 'Bres', bijvoorbeeld, waarvoor hij in 2008 de VSB Poëzieprijs kreeg, of 'Opzichtige stilte', zijn 'poëtische verslag uit de kliniek'.
Maar evenzogoed bewijst hij opnieuw een van de grootste liefdesdichters van het Nederlands taalgebied te zijn. Want aan de vele liefdesverzen voor zijn geliefde Leen voegt hij op- nieuw een paar mooie toe. Liefde kan de altijd onderhuids aanwezige paniek bezweren, de wetenschap dat iemand er is, zelfs al is die ver weg. "Ik ging op je glimlach voor maanden de lucht in."
Querido; 54 blz. € 16,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.