De aaibaarheidsfactor ; Die Wacht am IJskast
Rudy Kousbroek
Rudy Kousbroek (Auteur), Sarah Hart (Samensteller), Lien Heyting (Samensteller), Tijs Goldschmidt (Inleider)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Uitgeverij Augustus, 2017 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 13782 |
Christophe Vekeman
em/ov/08 n
Rudy Kousbroek (1929-2010) mag dan al, lang geleden, het woord 'aaibaarheidsfactor' verzonnen hebben en vervolgens de prestigieuze PC Hooftprijs zijn toegevallen, zijn grootste postume roem lijkt vandaag toch te berusten op de bekendheid van bepaalde van zijn vrienden, vijanden en - vooral - vrienden die zich in de loop der jaren als vijanden ontpopten.
In 2009 verscheen Machines en emoties, een kloek boek waarin de briefwisseling tussen Kousbroek en Willem Frederik Hermans was verzameld en dat als zodanig getuigde van een vriendschap die een jaar of tien zou duren, tot in de eerste helft van de jaren 70. Later, in Door gevaarlijke gekken omringd, zou Hermans het over 'Couscousbroek' hebben in termen als 'een gesjeesde student' en 'de puzzeldokter van de NRC'...
In vrediger tijden, echter, meer bepaald in 1966, zoals in Machines en emoties te lezen staat, meende Kousbroek nog een wit voetje bij Hermans te kunnen halen door diens collega Gerard (toen nog: van het) Reve af te zeiken, voor wiens bekering tot het katholicisme hij schreef 'grote minachting' te voelen. In een brief in 1967 werpt hij Hermans vurig verontwaardigd de volgende schampere vraag voor de voeten: dacht hij misschien 'dat ik graag weer goede vrienden zou willen worden met Gerard Cornelis van het Reve, met z'n leuterpraat over bokking uit een krant?'
Ruim tien jaar later was het evenwel zover, toen tussen Reve en Kousbroek een correspondentie van start ging die tot diep in de jaren 80 zou duren - waarna Reve op zijn beurt Kousbroek zou vereeuwigen, in zijn roman Het boek van violet en dood, door hem onder de naam 'Eddie Kleingeld' als een literair impotente 'verzieker' af te schilderen, als een onbetrouwbare, zeer enggeestige zeurkous, met zijn 'misvormde suikerzieke nichtenlichaam', en als de vader, bovendien, van een 'populistisch stuk ongeluk'.
Het door Kousbroek vervaardigde deel van hun briefwisseling is nu gebundeld in Seks, natuurlijk, maar vooral orde. Het is een heerlijk boek, dat iedereen die de moed heeft zich met volle tegenzin in Kousbroek te herkennen op genadeloze wijze met zijn eigen, wellicht aan 'de mens' of althans aan de meeste mensen inherente kleinheid, lulligheid en onbeholpenheid zal confronteren. Ja, inderdaad, wanneer er in ons taalgebied nog mensen rondlopen die al lezende niet bang zijn voor - min of meer plaatsvervangend - schaamrood op de wangen, zijn ze bij briefschrijver Kousbroek aan het juiste adres.
Gebrek aan moed
Over moed gesproken, bijvoorbeeld. In het onsterfelijke Hamerstukken - Alle polemieken en korzeligheden van Jeroen Brouwers zijn drie strijdteksten tegen Kousbroek opgenomen, waarin diens magnum opus Het Oostindisch kampsyndroom afgeserveerd wordt als 'een openstaande kraan van viswijvengekwek en valsheid' en Kousbroek zelf niet alleen - en onder meer - het etiket 'raaskallende gelijkhebber' krijgt opgekleefd, maar ook herhaaldelijk als 'laf' gekenschetst wordt.
Frappant genoeg is juist deze karaktertrek iets waar Kousbroek zich tegenover Reve in Seks, natuurlijk, maar ook orde zélf regelmatig over beklaagt, in die mate zelfs dat het woord 'antiheld' van de weeromstuit een heel nieuwe, veel diepere betekenis krijgt. 'Gebrek aan moed' is er de oorzaak van dat Kousbroek zijn minnares dreigt te verliezen; Hermans' moed is het enige wat Kousbroek zelf nog, nu hij dus van kant gewisseld is en zijn huik naar een heel ánder windje laat hangen, in zijn voormalige vriend bewonderen kan; opnieuw 'gebrek aan moed' is er de oorzaak van dat hij, eenmaal met z'n tweeën op reis in Lourdes, zich tot zijn eigen ergernis, naar hij vreest, niet tegen Reve zou durven te verzetten tijdens theologische discussies. 'Dat is ongetwijfeld de kern van de zaak', luidt het weer elders, 'gebrek aan moed', ook wel 'mijn gewone schijterige benauwdheid' genoemd - de enige vorm van moed die Kousbroek leek te kennen, is weemoed.
Maar aan dat laatste ontbreekt het hem dan ook in geen enkele mate, want waarlijk, hij zit voortdurend mentaal in de nesten. Niet alleen heeft hij af te rekenen - net als, zullen we maar zeggen, wij allemaal - met gevoelens van niet te bekampen eenzaamheid, die het fundament vormt van elk mensenbestaan, maar daar komt in zijn geval nog bij dat hij schier ten onder gaat aan het besef van eigen minderwaardigheid ten opzichte van Reve.
Het wemelt van de verontschuldigingen in Kousbroeks epistels, gaande van de verwoording van de hoop dat hij niet al te vervelend schrijft over de vaststelling dat wat hij toevertrouwt aan het papier 'geconstipeerd', 'moeizaam' en 'humorloos' is, tot het doodgemoedereerde 'Ik heb je niets te bieden'. Vaak weet hij er niets beters op - de wanhopige - dan even gewillig als tevergeefs te trachten zich Reves stijl en toon eigen te maken: 'Helaas, ik schaam mij en beken dat ik wel diep verdorven ben' en dergelijke zinnetjes lijken soms wel uit kladschriften van Reve zelf gelicht te zijn... De niet zo moedige atheïst begint op zeker ogenblik zelfs zélf 'de Moeder Gods' met hoofdletters te schrijven, 'op jouw uitdrukkelijk verzoek'.
Daarnaast is het zijn droeve lot onophoudelijk aan schrijfverlamming te lijden ('Het lukt niet meer, ik zit vast als een muur'; er liggen twaalf onvoltooide romans in zijn kast, 'voor het nageslacht'), tot gekmakends toe aan seks te denken, alsmaar ouder en lelijker te worden, zich niet begrepen of gewoon nog maar beluisterd te achten door Reve, van wie hij op zijn beurt evenmin de kleinste snars snapt ('hoeveel meen je er nou eigenlijk van?'), en bovendien gebukt te gaan onder een welhaast niet te torsen misantropie: 'de wereld is voor mij nu eenmaal verdeeld in mensen die doodgeknuppeld zouden moeten worden en een paar die moeten worden genomen zoals ze zijn'.
Kortom, uit alles blijkt dat het allesbehalve een pretje was de auteur van dit geschrift te zijn. En wat, zeg nu eerlijk, kun je méér van een boek verwachten?
Remco Meijer
em/ov/18 n
Het is weer bijna het jaargetijde om De Avonden te herlezen. Het klassieke 'winterverhaal' van Gerard Reve (1923-2006) uit 1947 ligt zeventig jaar na dato opnieuw in de winkel, 64ste druk, met hetzelfde fraaie omslag dat de vorig jaar verschenen en veelgeprezen Engelse vertaling sierde.
Essayist Rudy Kousbroek (1929-2010) heeft zich altijd lovend over de roman uitgelaten. In 1970 schrijft de rationalist en atheïst Kousbroek in NRC Handelsblad, de krant waaraan hij een groot deel van zijn leven verbonden was: 'Ik beken het niet met plezier, maar het is een boek waar ik bijna gelovig bij word; ik bedoel dat er een soort vertwijfeling bestaat die bijna aanvaardbaar maakt dat de mensen godsdienstig worden.'
Ook van Reves andere vroege werk is Kousbroek een bewonderaar. Hij schrijft al in 1950 instemmend over Werther Nieland en De ondergang van de familie Boslowits, met de later door Reve vaak aangehaalde waarneming 'dat er bijna geen normale mensen in voorkomen'. De twee hebben in die jaren ook een korte briefwisseling en omgang met elkaar, waarbij Reve met Kousbroeks toenmalige echtgenote Ethel Portnoy - Amerikaanse van geboorte - probeert of hij zijn voornemen nog louter in het Engels te publiceren kan verwezenlijken.
Dat streven mislukt, het contact verwatert en de bundels met reisbrieven Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966), waarin Reve een fenomenale oplossing vindt voor zijn schrijversimpasse, typeert Kousbroek (ik citeer de Reve-biografie van Nop Maas) als 'banaliteiten die het moeten hebben van een grote stilistische oorspronkelijkheid'.
Groot is dan ook de verrassing als Kousbroek in 1979 een brief van Reve ontvangt, 'op een moment dat alles om mij heen lijkt in te storten'. Kousbroek heeft zijn gezin in Nederland verlaten en bewoont in Parijs een appartement met 'een Ierse sinologe' van wie niet duidelijk is of zij blijft. Hier begint de correspondentie die nu onder de titel Seks, natuurlijk, maar vooral orde deels is uitgegeven. Bezorgd door de sinologe die zou blijven, Sarah Hart, en Lien Heyting, oud-kunstredacteur van NRC.
Deels, omdat de brieven van Reve ontbreken. Dat is jammer, maar de bezorgers geven veel context. Kousbroek is de man die maar met moeite ergens toe komt: 24 brieven in tien jaar (de briefwisseling eindigt in 1989), en almaar tobbend met Het Oostindisch kampsyndroom, dat uiteindelijk pas in 1992 verschijnt. De eerzuchtige Reve schrijft alleen al aan Kousbroek 173 brieven en een reeks grote romans, van Moeder en zoon (1980) tot Bezorgde ouders (1988).
Voor Kousbroek ('ik kan er niet zoveel van') is elke brief een opgave, voor Reve een begin van de dag, 'om op gang te komen'. Hij is een instrumentele briefschrijver; veel van de epistels aan Kousbroek hebben 'beste Bert' als aanhef, maar dan doorgekrast. Dat beginnetje is kennelijk bedoeld voor zijn uitgever Bert de Groot en Reve neemt niet de moeite op een schoon vel opnieuw te beginnen.
Reve, ook in Frankrijk woonachtig, vraagt Kousbroek of hij kan helpen met een betere vertaling van De Avonden dan het gebrekkige Les Soirs, dat eerder bij Gallimard verscheen. Dat kan Kousbroek niet: 'Ik ben allang blij als ik Frans zonder fouten kan schrijven.' Maar de briefwisseling die ontstaat, geeft wel een goed beeld van de twee P.C. Hooftprijswinnaars. Ze verschillen in alles. Kousbroek moet niets hebben van Reves ruige herenliefde: 'Meedogenloosheid zegt mij even weinig als bergbeklimmen.'
Het loopt vooral stuk op het geloof, toch. Kousbroek doet in dwingende betoogtrant religie af als 'jezelf voor de gek houden', tot woede van Reve, die Kousbroek een 'mechanistisch wereldbeeld' verwijt. Het hindert Kousbroek vooral dat Reve nooit antwoordt op vragen, wat hem tot de conclusie brengt: Reves brieven zijn 'onderbroken monologen'.
***
Met een voorwoord van Tijs Goldschmidt. Atlas Contact; 160 pagina's; € 24,99.
L. Torn
Verzameling brieven die schrijver en essayist Rudy Kousbroek (1929-2010) schreef aan de schrijver Gerard Reve (1923-2006). De brieven stammen uit de periode 1979-1989 toen beide schrijvers in Frankrijk woonden. Het boek bevat de helft van de correspondentie, alleen de brieven van Kousbroek aan Reve zijn opgenomen. Dit vergt van de lezer een creatieve instelling telkens wanneer Kousbroek zinspeelt op passages in de brieven van Reve. De atheïst Kousbroek en de katholieke Reve zijn elkaar doorlopend aan het beleren en bekeren, zo maak je op uit hoe Kousbroek reageert op Reve. Andere thema’s die aan bod komen, zijn het metier van de schrijver, seksualiteit en allerlei persoonlijke beslommeringen. Dat Reve Kousbroek 10.000 gulden heeft geleend voor de aankoop van een huis, wordt door Kousbroek kort aangestipt. Dat is sympathiek, denk je als lezer, maar verder word je er niet veel wijzer van. Tijs Goldschmidt laat in zijn inleiding na om te vermelden waarom de brieven van Reve niet zijn opgenomen. Als lezer blijf je toch denken: jammer, zo’n halve taart!
Jaap Goedegebuure
ob/kt/21 o
Het boekenweekthema 1997, 'God in de letteren', bracht essayist Rudy Kousbroek (1929-2010) aan het foeteren tegen geloof en godsdienst. Daarbij had hij het vooral voorzien op jodendom, christendom en islam. Geworteld als die waren in 'xenofobe herdersculturen uit vroeger eeuwen' hadden ze "niets zinnigs te vertellen over democratie en rechtvaardigheid, over ecologie en de morele toelaatbaarheid van homosexualiteit, over genentechnieken, vrouwenrechten, voortplanting, geboortebeperking, erfelijkheid, vruchtbaarheid, verlengde levensduur, de status van dieren en noem maar op, het leven zelf." Wie de deur opende voor het geloof haalde meteen ook de achterlijkheid in huis.
Dat achter deze ferme uitspraken iemand schuilging die wanhopig op zoek was naar de zin van zijn bestaan, zonder te weten waar of in welke richting, is de verrassende uitkomst van de pas gepubliceerde brieven die Kousbroek schreef aan Gerard Reve (1923-2006).
Hun correspondentie begon in 1979. Kousbroek was na een kort Haags intermezzo weer in Parijs gaan wonen, Reve verbleef sinds geruime tijd in het Zuid-Oosten van Frankrijk. Zowel de een als de ander had daar bewust voor gekozen, niet het minst vanwege een diep gekoesterde weerzin tegen Nederland en de Nederlanders. Voor Kousbroek kwam daar in 1979 nog eens bij dat zijn huwelijk met schrijfster Ethel Portnoy op de klippen liep. Zijn terugkeer naar Parijs werd mede ingegeven door de omstandigheid dat daar een nieuwe liefde was opgebloeid. Niet dat hij er gelukkig van werd. Brief na brief ging Kousbroek bij Reve te biecht en getuigde van zijn schuldgevoelens tegenover het gezin dat hij in de steek gelaten had, zijn levensonmacht, en niet te vergeten zijn writer's block.
Auteursrechtelijke redenen hebben het onmogelijk gemaakt dat dit brievenboek ook het aandeel van Reve omvat. Wel kunnen we raden hoe deze roomse bekeerling de tobbende Kousbroek heeft willen bemoedigen: gewoon katholiek worden, de geloofsartikelen symbolisch opvatten, geregeld een kaars opsteken en minstens eenmaal per jaar op bedevaart. Niet al die adviezen wees Kousbroek zonder meer van de hand. Hij was zelfs openlijk teleurgesteld en ook wel een beetje jaloers toen Reve zonder hem richting Lourdes bleek te zijn afgereisd.
Kousbroek vond pas een minimum aan houvast toen hij na jaren van getob en nutteloos heen en weer geschrijf een lange brief schreef die over Reve's hoofd gericht was tot zijn eigen achterban, de - niet bepaald gelovige - lezers van NRC Handelsblad. Er was één religieus fenomeen waarvoor Kousbroek wel een lans wilde breken: het ritueel. Weliswaar was het niet bij machte om ook maar iets te veranderen aan de zin- en uitzichtloosheid van het leven, maar het bood wel de mogelijkheid je ermee te verzoenen. "Je bent nog steeds moederziel alleen in een heelal dat zich niet om je bekommert, er wordt geen enkel nieuw perspectief door geopend, geen hoop ergens op, niets, niets. Maar je bent zelf veranderd." Wat zo'n ritueel behelsde deed er niet toe. In zijn anti-godsdienstig boekje 'Hoger honing' (1997) zou Kousbroek naderhand bekennen dat hij het niet drooghield wanneer hij las hoe J.D. Salingers personage Franny onophoudelijk bad: Lord Jesus Christ have mercy on me. Maar het had hem niets uitgemaakt als Franny een of andere nonsenstekst zou hebben gepreveld. Hoe zinlozer de inhoud, des te passender en troostrijker de vorm.
Toen Kousbroek zijn open brief publiceerde, was het contact tussen hem en Reve al aardig verflauwd. Hij zal vast moe zijn geworden van een correspondent die vastzat in zijn eigen refreinen en voornamelijk brieven schreef bij wijze van stijloefeningen. Voor Reve was de geadresseerde meestal geen relevante factor.
In 1989 stokte de correspondentie definitief. Bij wijze van toegift gunde Reve zijn voormalige penvriend nog een weinig flatteus optreden in zijn roman 'Het Boek van Violet en Dood' (1996). Kousbroek is duidelijk herkenbaar in het personage Eddy Kleingeld, een geharde rationalist die in vogelzang niets anders kan horen dan baltsgedrag en territoriumdrift. Reve brengt daar tegen in dat een vogel "gewoon uit zichzelf, spontaan dus, een geheel nieuw lied voor God zingt, dat niemand hem geleerd heeft, intuïtief dus, door een diepe vroomheid. Wist jij dat bijna alle vogels katholiek zijn, zelfs als ze niet zingen?"
oordeel
Verrassende biecht van een atheïstische zoeker.
Atlas Contact; 159 blz., € 24,99.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.