De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch
Loekie Zvonik
Loekie Zvonik (Auteur), Jeroen Brouwers (Nawoord)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Aanwezig |
Cossee, © 2018 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : ROMANS : ZVON |
Dirk Leyman
ru/eb/07 f
Dirk De Witte. De naam is hooguit een tragische voetnoot in de Vlaamse literatuurgeschiedenis. Soms tref je in een verstild antiquariaat nog weleens een beduimeld exemplaar aan van zijn debuutverhalenbundel Het glazen huis geluk (1964) of zijn roman De vlucht naar Mytilene (1965). Onaffe boeken zijn het, met een existentialistische toets, verzadigd van een diep pessimisme en afgrondelijke leegte.
De Witte bleef vooral in de herinnering door zijn theatrale levensberoving op 27 december 1970. In zijn garage joeg hij de uitlaatgassen via een tuinslang zijn witte Anglia-auto binnen, waarin hij zelf had plaatsgenomen. Dat gebeurde naar het voorbeeld van zijn grote held, de Zweedse schrijver Stig Dagerman. Zeven maanden later deed zijn echtgenote Anneke hetzelfde.
Jeroen Brouwers komt de eer toe Dirk De Witte uit het literaire maquis te hebben gehaald. In zijn monumentale studie De laatste deur (1983, herziene editie 2017) schreef hij een fraai, invoelend portret van een door de nachtzijde bezeten man, die zonder zijn zelfmoord wellicht 'in een afgelegen hoekje van de uitgestrekte urnentuin der letteren' was achtergebleven. Brouwers, toen werkzaam bij Manteau, raakte een tijdlang bevriend met de 'vriendelijke, hulpvaardige' auteur, schepper van een oeuvre 'van een pijnlijke middelmatigheid'. In het essay brak hij ook een lans voor een 'mooie, afstandelijke maar zeer liefdevol geschreven' roman van Loekie Zvonik. In Hoe heette de hoedenmaker? (1975) beschreef Zvonik met delicate pen haar kortstondige maar erg ingrijpende affaire met Dirk De Witte.
Onder impuls van bibliothecaris Wout Vlaeminck is er nu een heruitgave van deze roman, destijds bekroond met de Vlaamse Debuutprijs. Critici bedeelden het boek met lof en voyeuristische lezers stroomden toe. "Dit boek heb ik geschreven vanuit een grenzeloze verbazing allereerst, ontzetting daarna", zei Zvonik in een interview.
'Een onschuldig spel'
De Vlaams-Tsjechische Zvonik (echte naam Hermine Louise Marie Zvonicek) leerde De Witte kennen als studiegenoot aan de Gentse universiteit in de jaren vijftig, waar ze allebei Germaanse filologie studeerden en aan de lippen hingen van de beruchte professor en Kafka-kenner Herman Uyttersprot. De Witte bleek een literatuurbezetene, maar vooral een geheel zwartgeblakerde ziel, dwepend met gedoemde schrijvers als Georg Trakl, Cesare Pavese of Gérard de Nerval.
Een tijdlang hing er meer dan vriendschap in de lucht tussen Hermine en Didier, zoals ze in de roman heten: 'Je bent soms zoals ik, dacht ik, willen liefhebben en niet weten ook geliefd te zijn.' Maar 'kort daarop begonnen we in het hart van andere mensen te leven, hij in dat van X en ik in dat van Y.'
Twaalf jaar later - en amper drie maanden voor De Wittes dood - trekken ze samen naar een congres in Wenen. In die twee weken laait de liefde op, voor Zvonik misschien eerder als 'een onschuldig spel'. Maar Didier raakt geobsedeerd en wil Hermine mordicus meesleuren in zijn noodlotssymfonie.
Hermann Hesses Steppenwolf beheerst de gesprekken, maar ook Heinrich von Kleist, Stig Dagerman en andere 'vroegvoltooiden' zijn De Wittes leidsmannen. Hij duidt Hermine aan als zijn 'redder'. Zij houdt net genoeg afstand tegenover Didier, die ze toch liever naar de 'randgebieden van haar leven' wil dirigeren. Al maken ze wel een belofte: 'Zullen we van elkander houden als we weer thuis zijn en onze eigen mensen liefhebben?' 'Ja'.
'In Hoe heette de hoedenmaker? houdt alles verband met alles, het geringste detail met het futielste gegeven, hoe en waar ook in de tekst verstopt', schrijft Jeroen Brouwers in zijn uitstekende nawoord bij deze nieuwe editie. Dat leidt tot een inderdaad ingenieus gecomponeerde roman, een volkomen verliteratuurd boek - en ook voor enige steriliteit. Toch schrijft Zvonik helder, atmosferisch en met groot inlevingsvermogen. Ze weet intens de zware bedruktheid die van Didier uitging op de lezer over te dragen. Tussen het werkelijke leven en de literatuur stonden er bij Hermine en Didier geen schotten meer.
'Geobsedeerde drammer'
In de laatste pagina's verbrokkelt de roman tot losse aantekeningen en dagboekachtige fragmenten over het 'wereldomvattend lijden' van De Witte, vol zelfbeklag en larmoyantie. Brouwers: 'Hij werd, zonder voorbij te gaan aan het vele sympathieke dat ook van hem uitging, een geobsedeerde drammer, daarnaast een poseur die met zijn eigen voorgenomen, zelfs ophanden zijnde zelfmoord, koketteerde vanwege de gedachte dat die hem zogenaamde 'eeuwige' roem zou bezorgen, zoals al die belangrijke schrijvers-zelfmoordenaars over wie hij niet uitgepraat raakte.'
Met deze herontdekking speculeert Cossee wellicht op het Ida Simons-effect (Haar vergeten roman 'Een dwaze maagd' uit 1959 kreeg enkele jaren geleden dankzij Maarten 't Hart een herdruk, red.) Zo'n vaart zal het niet lopen, maar Zvoniks geciseleerde roman verdient zonder meer een tweede leven. Van welke recente Debuutprijswinnaar zul je dat binnen veertig jaar nog kunnen zeggen?
Cossee, met een nawoord van Jeroen Brouwers en een apart essay van Wout Vlaeminck via cossee.com, 230 p., 19,99 euro.
Maria Vlaar
ua/an/26 j
Bij nader inzien van J.J. Voskuil uit 1963 is een fascinerende roman over een groep studenten Nederlands in Amsterdam tussen 1946 en 1953. Voskuil roept de typisch naoorlogse atmosfeer van het studentenleven op, en vooral de majeure rol van literatuur daarin. Met Hoe heette de hoedenmaker? van de Vlaamse Loeki Zvonik (1935-2000), voor het eerst verschenen in 1975 en nu heruitgegeven, blijken de Nederlandstalige letteren jarenlang een vrouwelijke evenknie van Voskuils beroemde roman te hebben verborgen die daar op geen enkele wijze voor onderdoet.
Zvonik is het pseudoniem van Hermine Louise Marie Zvonicek (1935-2000), een studente Germaanse filologie in Gent in de jaren vijftig, en volgens nawoordschrijver Jeroen Brouwers is de roman volledig autobiografisch, ook weer net als bij Voskuil. Zvonik introduceert een vriendengroep bestaande uit Hermine, Didier, Marc, X, Y en de 'wondere Hannes'. Hermine is nog bleu, 'ik had nog nooit echt liefgehad en ik had nog geen mensen weten sterven' heet dat met een fraaie formulering, en dweept met haar professor. Ondertussen broeit het tussen Hermine en Didier, die rondloopt met Nietzsche in zijn jaszak, maar tot een liefde groeit hun vriendschap niet uit. 'Je wilt weten hoeveel ik om je geef,' omschrijft Hermine het, 'hoe ver ik om jouwentwille zou kunnen gaan', maar ze vindt dat Didier van iemand anders moet gaan houden. Toch ontstaat er twaalf jaar later, als Hermine inmiddels een gezin heeft gesticht en Didier met Anna is getrouwd, een liefdesverhouding. De twee gaan samen naar een filologencongres in Wenen, en discussiëren onderweg in de auto over de liefde, hun vriendschap en verbondenheid, maar vooral over literatuur, net als vroeger in het café. Met name Didier vat alles op als literatuur en spiegelt zijn leven voortdurend aan schrijvende zelfmoordenaars als Georg Trakl, Gérard de Nerval, Stig Dagerman en vooral Cesare Pavese, terwijl ook fin-de-siècle-auteurs Emile Verhaeren, Kafka en Rilke opduiken in Hoe heette de hoedenmaker?
Luisterend oor
Brouwers legt in zijn intrigerende nawoord uit dat Didier in werkelijkheid Dirk de Witte was, een inmiddels vergeten schrijver, doordesemd van met literatuur en geobsedeerd door zelfmoord. In 1970 maakte hij een einde aan zijn leven. Brouwers kende hem goed, omdat hij hem als redacteur begeleidde voor uitgeverij Manteau, en Anna in werkelijkheid Anneke was, Brouwers' secretaresse. Het zijn de laatste maanden van De Wittes leven die Loeki Zvonik beschrijft en zowel de onontkoombaarheid van zijn lot als de worsteling met hun plots opbloeiende liefde grijpt naar de keel. Zvonik heeft een heldere, lichte verteltrant; onder het eenvoudig aandoende oppervlak borrelt van alles. Als lezer voel je haar pijn zonder dat ze het uit hoeft te schreeuwen.
Interessant is hoe ze de emotionele afhankelijkheid van de vrouw in die tijd beschrijft; de roman klinkt soms als een hedendaags drama en soms als een gedateerd toneelstuk. Zo hebben de twee in de hotelkamer af en toe seks, waarbij hij 'op haar neer knielt als op eigen grond', en wordt zij in de rol van redder geduwd, en moeder en minnares ineen. 'Je luistert toch wel naar mij?' vraagt hij, en huilt in haar armen. Hoe meer zij haar luisterend oor aanbiedt, hoe hoger hij kan stijgen in zijn verliteratuurdheid. Tragisch is de rol van Didiers vrouw: zij gaat in tegenstelling tot Hermine wél helemaal mee in zijn drama. Brouwers schrijft dat zij in 1971 ook de hand aan zichzelf sloeg.
Kweepeertje
Didier lijkt zich nauwelijks in Hermines persoonlijkheid en identiteit te verdiepen; hij geeft haar steeds andere koosnamen: Louise, Marie, Kdoulicka, het Tjechische woord voor kweepeertje. Hermine is half Tsjechisch (ook weer autobiografisch) en wil eigenlijk naar Praag, dat letterlijk 'drempel' schijnt te betekenen, en dat in boeken is verworden tot 'een giftige woekerplant'. Ze wil de stad van haar vader en ook zichzelf leren kennen. Hoe de hoedenmaker heette, kan ze haar vader niet meer vragen. In Salzburg en Wenen vinden ze sporen van Bohemen en zijn Joodse inwoners, allemaal verdreven of vermoord, ze bezoeken concentratiekamp Mauthausen en zakken de Donau af. Maar de zoektocht naar haar afkomst en de rouw om de recente dood van haar moeder raken ondergesneeuwd door Didiers stemming - hij gaat niet de drempel over naar het Tsjechische verleden van zijn vriendin, maar de drempel van de dood. Ze spreken af elkaar met het codewoord 'koeienbellen' te alarmeren mocht het nodig zijn, maar op het cruciale moment laat de dagelijkse werkelijkheid zich niet sturen door romantische verlangens. Hermine laat zich niet als Heinrich Von Kleists ex-geliefde Henriëtte Vogel mee de dood in nemen. Zij heeft immers 'andere mensen lief', haar gezin. Loeki Zvonik schreef een hartverscheurend afscheid van een geliefde vriend, dat bijna vijftig jaar later nog steeds aangrijpt.
Cossee, 222 blz., 18,99 €.
Persis Bekkering
ua/an/13 j
Didier, in werkelijkheid de Vlaamse schrijver Dirk de Witte, sterft in 1970. Enkele jaren later schrijft Loekie Zvonik (pseudoniem van Hermine Louise Marie Zvonicek, die enige tijd zijn geliefde is geweest) de sleutelroman Hoe heette de hoedenmaker?, waarin ze de laatste maanden van zijn leven reconstrueert en probeert te begrijpen waaraan hij ten onder is gegaan. Zvoniks debuutroman werd een groot succes. Uitgeverij Cossee haalt haar nu uit de vergetelheid met een zeer terechte heruitgave, omlijst door een essay van Wout Vlaeminck en een even scherp als teder nawoord van Jeroen Brouwers.
Niets aan de gebeurtenissen is verzonnen, schrijft Brouwers, die zowel De Witte als Zvonik heeft gekend. Maar ook al was het pure fictie, dan nog was Hoe heette de hoedenmaker? een wonder van schrijfkunst, een verfijnd borduurwerk van citaten, verwijzingen en motieven, in een stijl die tot aan de details - een kamer die ruikt naar 'inderhaast geleegde asbakken' - volmaakt is.
Kafka, Hesse, Trakl - Didiers wereld bestaat alleen nog maar uit literatuur, en met dat materiaal schept Zvonik haar verhaal. Maar pretentieus wordt het nooit. Didiers aangekondigde dood lijkt de verteller zelf nog niet te zien, het wordt louter aangekondigd in de citaten. Zo werkt Zvonik even rustig als beklemmend toe naar zijn einde. Ze heeft iets geschapen wat het literaire gewicht van Didiers helden weerstand biedt: een roman waaruit je eindeloos wilt citeren.
*****
Cossee; 224 pagina's; € 18,99.
Marnix Verplancke
ua/an/24 j
Loekie Zvonik ging in de vroege jaren 1950 in Gent Germaanse filologie studeren. Ze ontdekte de stad en het nieuwe leven, maar ze raakte vooral in de ban van een fatalistische jongeman met schrijversambities, Dirk De Witte. Veel meer dan een flirt werd het niet tussen de twee, tot ze elkaar meer dan een decennium later op een congres in Wenen weer ontmoetten. De jongeman van weleer was inmiddels een ongelukkig getrouwde schrijver van drie boeken die steeds slechter verkochten. Zijn liefde voor Loekie werd een ongezonde fixatie, die drie maanden na de terugkeer uit Wenen tot zijn zelfmoord zou leiden. Terwijl zijn vrouw Anneke het huis uit was, sloot hij zich samen met zijn hond op in zijn auto. Aan de uitlaat had hij een slang verbonden die de gassen de wagen in leidde. Een half jaar later volgde Anneke zijn voorbeeld.
In 1975 schreef Loekie Zvonik over dat gegeven de autobiografische roman Hoe heette de hoedenmaker?, die prompt de debuutprijs kreeg. Een tijd geleden trok literair journalist Wout Vlaeminck met een exemplaar van die roman en een essay dat hij erover had geschreven naar uitgeverij Cossee, die meteen de waarde van het boek inzag en het opnieuw uitgaf. Het essay is te lezen op de site van de uitgeverij.
Hoe heette de hoedenmaker? , dat begint als een roman, maar steeds meer een rechttoe-rechtaanautobiografie wordt, barst van de literaire verwijzingen. Op iedere bladzijde vallen er wel een paar grote namen. Kafka struikelt over Rilke en voor Hermann Hesse is een wel heel centrale rol weggelegd. Die verwijzingen zijn echter niet gratuit. Zowel Dirk De Witte als Loekie Zvonik waren uit boeken opgetrokken. Zij dachten in citaten en betrapten zichzelf regelmatig op het naleven van passages uit hun favoriete romans en verhalen. Zvonik kon dus geen boek schrijven over hun relatie zonder daaraan uiting te geven.
Die verwijzingen bemoeilijken het lezen en de inleving soms wel. Jeroen Brouwers mag er in 1975 van weggeweest zijn, zoals hij in het zelfingenomen nawoord bij deze roman schrijft, vandaag doen ze toch ietwat gedateerd aan. Maar ook daar mag je je niet blind op staren. Zvonik was goed, keigoed zelfs, zoals ze bijvoorbeeld toont in de twee bladzijden waarin ze het bijzonder scherp en integer over de dood van haar moeder heeft.
***
Cossee, 224 blz., € 18,99.
Dr. Theo Hoogbergen
Twee eerstejaarsstudenten aan de universiteit van Gent, Hermine en Didier, die is geobsedeerd door suïcide, ontmoeten elkaar en hebben kort een relatie. Twaalf jaar later gaan zij, bij toeval, samen met een Ford Anglia voor een congres naar Wenen. Weergaloze beschrijving van 'de overdadige barok' aldaar. Uitgebreide gesprekken met talloze citaten uit het werk van Hermann Hesse ('De Steppewolf'), Pavese, Dagerman en Van Ostayen en anderen. Terug in België is de afspraak bij depressies elkaar te bellen. Dat gebeurt ook, maar het leidt tot niets, alleen verlies. Met een uitgebreid nawoord van Jeroen Brouwers, waarin hij dit boek, een in 1976 bekroond debuut, gunstig bekritiseerd en toelicht. Loekie Zvonik (1936-2000) was een Vlaamse schrijfster met een Tjechische achtergrond.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.