In Cambodja ontvoeren de soldaten van Pol Pot de tienjarige Ruan. Ze leiden hem op tot kindsoldaat. Ruan ontsnapt en bereikt na een lange zwerftocht een ziekenhuis in Bangkok. Een Belgisch gezin adopteert hem. Later gaat Ruan op zoek naar zijn biologische familie.
De wereld van de dochter in een rijk gezin in Phnom Penh, de hoofdstad van Cambodja stort in 1975 ineen als de Rode Khmer, een fundamentalistische tak van de Communistische Partij, aan de macht komt.
Geschiedenis van het gruwelijke Rode Khmer-regime in Cambodja (1975-1978), onder meer op basis van een bezoek van een delegatie van een Zweedse vriendschapsvereniging aan dat land in 1978.
De schrijfster, in 1980 gevlucht uit Cambodja, vertelt hoe ze in 1995 vanuit de VS naar Cambodja terugkeert op zoek naar haar drie jaar oudere zusje Chou en andere familieleden die destijds achterbleven. Vervolg op 'Eerst doodden ze mijn vader'.
Op een winterse dag verlaat Janie, wetenschappelijk onderzoeker in Montréal, plotseling haar man en zoontje. Ze trekt zich terug in het huis van haar vriend en mentor, de neuroloog Hiroji, die van de ene op de andere dag is verdwenen. Te midden van Hiroji's bezittingen, vindt Janie fragmenten van hun beider verleden terug. Op zoek naar een waarheid waarmee ze vrede kan hebben, volgt ze Hiroji's spoor naar Cambodja, het land dat ze als kind ooit moest ontvluchten.
Persoonlijk relaas van een Franse etnograaf, die in 1971 door de Rode Khmer enkele maanden gevangen werd gehouden en in 1975 aanwezig was bij de val van Phnom Penh.
In 1975 neemt de Rode Khmer de stad Phnom Penh in. Chou en haar familie moeten een dagenlange voettocht maken naar een werkkamp op het platteland. Onderweg raakt ze gescheiden van haar driejarige zoontje.
Levensverhaal van een Cambodjaan die het schrikbewind (1975-1979) van de Rode Khmer overleefde en tot een allesoverwinnend geloof in Jezus Christus kwam.