Kaddisj voor een kut
Dimitri Verhulst
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Contact, 2001 |
MAGAZIJN : FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : MAG F 8067 |
Jeroen de Preter
2/ei/09 m
'De titel van een boek is als de afzender op een brief,' stelde de jonge schrijver Dimitri Verhulst (1972) in deze krant, een trimester voor de verschijning van zijn tweede prozaboek. 'De bestemmeling is de lezer die zich door een titel als Niets, niemand en redelijk stil aangesproken voelt.'
Niets, niemand en redelijk stil is de geschiedenis van een passionele liefdesaffaire. Een relatie die echter pas bestaat bij de gratie van haar onbestaan. Het hoofdpersonage, Dimitri Verhulst geheten, is verliefd op een "miserlou". Zij is de "Madonna Van De Minuut", een vrouw die je slechts één keer in je leven ziet, om daarna nooit meer te vergeten. Zij "helpt je kop gewillig in de strop en zij zal het laatste zijn waaraan men zal hebben gedacht nadat men de stoel vanonder zijn zelfgefabriceerde galgje heeft geschopt". Verhulst ontmoet haar voor het eerst en het laatst op een caféterras in Barcelona. Hij onderneemt een queeste die hem tot in Cuba brengt. Hij hoopt daar zijn miserlou "in de taal" te vinden.
"Mijn personage is niet in staat tot een echte relatie", verklaart Verhulst. "Zoals bijna niemand in staat is tot een relatie. Deze Dimitri Verhulst is zo edel om er dan ook geen aan te gaan. Hij heeft er heel hard voor geknokt om alleen te zijn. Want eenzaamheid garandeert een grote vrijheid, en die geef je niet zomaar prijs. Een beetje talent voor eenzaamheid kan daarbij helpen. Zelf ben ik iemand die heel goed alleen kan zijn. En ik heb het geluk dat ik iemand heb die heel goed kan samenleven met iemand die graag alleen is.
"Tijdens het schrijven heb ik me vaak met mijn hoofdpersonage vereenzelvigd. Schrijven is een eenzame bezigheid, dus zo moeilijk was dat niet. Dat wil niet zeggen dat het allemaal autobiografisch is. Mijn eerste boek was op alle vlakken autobiografisch. In dit boek is de sfeer autobiografisch."
In jouw debuut De Kamer hiernaast schrijf je over je moeder, een moddervette helleveeg. In Niets, niemand en redelijk stil is de beste vrouw de verste vrouw. Is er een verband?
"Ik weet het niet. Vrouwenhaat is me in elk geval vreemd. Een vrouw is het mooiste wat er is. Ik heb trouwens nog altijd het gevoel dat de schuld van de man is dat hij een man is. Mocht ik in reïncarnatie geloven, dan zou ik ervan overtuigd zijn dat ik in een vorig leven iets mispeuterd heb."
'Wenende vrouwen zijn een van de schoonste zaken op aarde', schrijf je. Een wenende vrouw is 'een kunstwerk', en mannen zijn 'hun kunstenaars'. Dat klinkt niet zo vrouwvriendelijk.
"Ik meen het nochtans wel. Een vrouw is toch pas mooi bij de gratie van de manier waarop ik haar schoonheid creëer? Het feminisme vind ik absoluut verwerpelijk. Het is je reinste fascisme, met dat verschil dat de nikker vervangen wordt door de man. Ik haat de manier waarop feministen over mannen praten. 'Een man denkt maar aan één ding.' Wat een onzin. Zo kan ik ook wel een slogan verzinnen. 'De man denkt tenminste aan één ding.' Het is niet mijn roeping, maar het wordt weleens tijd dat er iemand een masculinistisch boek schrijft."
Het personage Dimitri heeft een merkwaardige definitie van geluk. '(E)r waren geen vrouwen in mijn leven, ik had geen inkomen (...). En toch voelde ik mij gewichtloos, wat waarschijnlijk geluk moet zijn.'
"Geluk is een onzalige gemoedstoestand. Wij zeggen weleens dat het ongeluk niet te dragen is. Maar wat dan te zeggen van geluk? Verliefdheid is een heerlijk gevoel, maar hoe lang houd je dat vol? Ons metabolisme is niet bestand tegen geluk. Het ongeluk is veel rechtvaardiger met ons. Wij ontwikkelen al heel snel afweermechanismen tegen ongeluk. Terwijl we, als we gelukkig zijn, staan te draaien en te keren."
Daarom moeten in jouw boeken alle verlangens onvervuld blijven?
"Verlangens moeten per definitie onvervuld blijven. Zodra een verlangen vervuld is, is het geen verlangen meer. Ik denk dat alleen mijn schrijverschap aan die logica ontsnapt. Mijn verlangen om een schrijver te worden is twee jaar geleden vervuld, maar ik zal altijd wel de zestienjarige blijven met de droom een schijver te zijn. Misschien omdat je als schrijver je verlangens telkens kan verleggen? Mijn verlangen naar het schrijverschap houd ik wellicht in stand door telkens weer naar een nog beter boek te verlangen. Maar ook dat verlangen is heel kwetsbaar. Nadat ik het eerste hoofdstuk geschreven had, was ik zo tevreden dat ik vreesde dat mijn carrière erop zat. Ik dacht dat ik het nooit meer zou overtreffen. Een verschrikkelijk gevoel."
Je schrijft ongegeneerd over de liefde, maar vermijdt elke neukscène.
"Over neuken schrijven vind ik niet zo evident. Neuken heeft enorm te lijden onder de beeldvorming. In werkelijkheid is het een hilarische bezigheid. Die onhandigheid! Ik kan je absoluut aanraden om eens met een dove vrouw naar bed te gaan. Iemand die niet weet hoe je hoort te krijsen. Dan pas hoor je wat neuken echt betekent. Hoe dat klinkt? Je klapt niet uit het bed. (grijnst)"
Ik heb zo het gevoel dat je me maar iets wijsmaakt.
"Is het dan zo'n gek verhaal? Dove vrouwen neuken ook hoor! Maar ik maak je inderdaad maar iets wijs. Wat niet wegneemt dat het idee mij, en kennelijk ook jou, bijzonder interesseert."
De kleine Dimitri heet in het boek een 'liegend jongetje', een knaap die 'lyrische leugens' vertelde om een zigeunermeisje te kunnen veroveren.
"Ik ben nog steeds een gepatenteerde leugenaar. Ooit stond ik als 'schrijver' voor een klas en vroegen ze mij waarom ik schreef. Ik antwoordde: 'Omdat ik goed kan liegen.' Liegen is een kunst. Om te overtuigen moet je een goed verhaal kunnen ophangen. Achteraf komen ze er meestal wel achter dat het verzonnen is. Maar een goeie leugenaar bekommert zich daar niet om. Die is bezig met zijn verhaal."
Nochtans lijkt het boek meer op een bekentenisroman, een werk waarin de oprechtheid primeert boven het verhaal.
"De oprechtheid zit in de sfeer die het boek nalaat als je het dichtklapt. Die indruk van oprechtheid heeft volgens mij ook wel te maken met de drive waarmee het geschreven is."
Wat is jouw drijfveer?
"Ik ben van nature een wrokkig mens. Wrok, alleen al dat woord, drijft me naar de taal. Wrok leidt me naar de poëzie, die wellicht mijn eindbestemming is. Ik zoek naar een evenwicht tussen zwartgalligheid en poëzie, een combinatie die me enorm aantrekt. In dit boek primeert uiteindelijk de poëzie. Je kan het boek beschouwen als een aankondiging van mijn derde, een dichtbundel."
Is het boek daarom ook zo dun?
"Het is volgens mij een zieke gedachte dat een boek beter wordt naarmate het dikker is. Ik begrijp dus niet waarom Hugo Claus en Harry Mulisch elkaar beconcurreren met het aantal pagina's van hun romans. Ik schrijf bewust zo kort mogelijk. Het is een beter schrijver die het in minder pagina's kan. Als ik een mooie minirok heb gebreid, moet ik er toch niet nog een meter aanbreien?"
Niets, niemand en redelijk stil lijkt me nog meer dan een poëziebundel, een aforistisch boek.
"Dat is het ook. Er zitten nogal wat citabele zinnen in. (lacht) Wantrouw mensen die in citaten spreken! Neem Fernando Pessoa. Die heeft haast niets anders gedaan. Als je zijn Boek der rusteloosheid een paar keer leest, ga je die schitterende maximes uit het hoofd kennen, en merk je dat ze elkaar heel vaak tegenspreken. En toch ze zijn allemaal juist. Het is een boek dat vecht met zichzelf, een prachtig idee. Dat het boek - letterlijk en figuurlijk - zo dun is, komt ook omdat het zichzelf verder vertelt. De lezer kan de rest zelf verzinnen. In dit boek introduceer ik het woord 'gedachtetrotter'. Wij zijn volgens mij allemaal gedachtetrotters. Het volstaat om voor het rode licht te staan, de auto naast je te zien, en je bent vertrokken naar om het even waar. Het Barcelona waaraan ik hier mijn liefde betuig, is een Barcelona waar ik niet hoef te zijn geweest om erover te kunnen schrijven."
In het slotdeel beschrijf je een reis naar een fictief dorp. Een halve emmer whisky volstaat om op die plek te geraken. Is dat geen variant van het hatelijke 'het-was-maar-een-droom-einde'?
"Het slot heeft inderdaad iets Dallas-achtigs. Ik heb ook een hekel aan dat soort eindes, maar ik wilde het risico nemen. Het heeft iets vettigs, en dat kon mijn boek wel gebruiken. Om dezelfde reden ben ik gaan spelen met de uitdrukking 'wij reizen om te leren'."
Zoals: 'het rijzen van de speren'.
Dat is inderdaad heel goedkoop. Zelfs Van Rossem gebruikt die techniek. Maar het was mij net om die goedkopigheid, dat vettige, te doen. Het boek zou anders te mooi geworden zijn."
'Ik schrijf bewust zo kort mogelijk. Als ik een mooie minirok heb gebreid, moet ik er toch niet nog een meter aanbreien?'
Hilde Proot
2/ei/03 m
Het gebeurt wel vaker in boeken en - wie zal het zeggen - daarbuiten. Vanop een caféterras observeert een man een vrouw en zijn fantasie slaat op hol. Hij dagdroomt hoe ze de keuken schoonmaakt, aan haar wagen sleutelt, bij haar oude vader op visite gaat. Hij spiegelt in haar zijn eigen verlangen. In één uur tijd verzint hij voor haar een leven. Als de dame vertrekt, wisselen ze een blik. Eén oogopslag, meer hoeft er niet te gebeuren. Dit is ,,liefde op het snelste gezicht''. De gedroomde geliefde heeft definitief haar intrede gedaan in het hoofd van haar bewonderaar. Voortaan zal ze het ijkijzer zijn waarmee hij elk beminnelijk gezicht zal monsteren en wraken. Leuk is dat ze het niet eens hoeft te weten. Een dergelijk personage is altijd welkom op een wit schrijversblad, want het laat zich beeldig verliteraturen. Punt is, hoe noem je zo'n wonderbaarlijke romanfiguur? Dimitri Verhulst gaf haar een nom de plume . Hij noemt haar Miserlou, naar een woestijnprinses uit een Hebreeuws hooglied dat ooit door de Beach Boys tot dansmuziek werd gepromoveerd. Maar Verhulst doet meer dan haar een koosnaampje geven. Hij maakt haar tot het leidmotief van zijn tweede ,,verhalenroman'' Niets, niemand en redelijk stil . Daarin overlaadt hij haar met vleiende definities. Om de meest spitante te citeren: ,,Ze is een minuscule mijt in je hersenpan, weliswaar 0,16 micron groot, die miljarden drollen in je gedachten schijt.''
Het hoofdpersonage, dat net als in Verhulsts eerste verhalenbundel De kamer hiernaast de naam van de schrijver draagt, is allerminst een mooiprater. Hij is een misantropische globetrotter die troost zoekt in ,,de atlas van zijn eenzaamheid'' en een gepatenteerde leugenaar die behalve het vrome bedrog ook nog de nutteloosheid cultiveert. ,,Een fossiliserend wezen dat slechts nog leefde omdat het niet stierf... Nutteloosheid is een luxe. Ik moest me maar eens op de beurs laten noteren.'' Overleven doet hij bij gratie van een dagelijkse shot sardonische zelfspot. Hij is ook een escapist die met de regelmaat van een olympiade zijn schepen verbrandt, van nul af aan herbegint en de wereld intrekt. Als kind verdiepte hij zich al in de scheepsjournalen van beroemde expedities en verzamelde hij een volle boekenplank naslagwerken voor de wereldreiziger. Dat is wat hij als volwassen man doet: reizen. Reizen om te leren, om te zweren, om te veren, om te ,,beren'', om het af te leren. Maar waar hij ook komt, doemt Miserlou op. De ontembare dame nestelt zich in alle bekoorlijke gezichten die de man tegenkomt.
Verhulst behandelt graag grote literaire thema's, maar benadert ze vanuit de banaliteit. Zijn asbak, zijn doorrookt gebit, stinkende treintoiletten staan achtereenvolgens symbool voor eenzaamheid, verlangen naar liefde, maatschappelijk onrecht. ,,Goeie symbolisten kijken, trekken thee van de tekens om zich heen, en als ze weer alleen zijn steekt het schrijven hen rechts voorbij.'' Een dergelijke blik laat zich niet in een klassieke romanstructuur vatten. Verhulst kiest voor afzonderlijke verhalen. De spectaculairste zijn de mooiste. De auteur heeft een bijzondere affectie voor alles wat morbide, macaber en tragisch is. Een loops dwergkonijn dat tussen de snijtanden van de huiskat verdwijnt, een erectie tijdens de begrafenisdienst van het zevenjarige meisje dat hij doodreed, het gaat de schrijver allemaal goed af. De dodenakkerhumor die we al uit zijn vorige boek kenden, is nog lang niet opgedroogd. ,,Een geluk voor de poëzie dat daar de dood nog is,'' laat hij zich ontvallen. Jammer genoeg staan de echt waanzinnige verhalen vooraan in het boek. De laatste twee teksten, een brief aan Miserlou en een reis in gedachten naar het land van zijn verveling, passen qua opzet perfect binnen de constructie, maar vallen minder sterk uit. Deze hoofdstukken zijn iets te beheerst geconstrueerd, het is er redelijk stil en dat klopt niet echt met Verhulsts schrijftemperament. Niets, niemand en redelijk stil is geen tweede aflevering van De kamer hiernaast geworden, het boek dat een nominatie voor de NRC Literair 2000-prijs kreeg. De auteur heeft zijn tweede verhalenroman met een andere pen geschreven, hij heeft zich van een nieuwe grammatica bediend. ,,Gongorische zinnen,'' noemt hij die stijl zelf. Gongorisme is een literaire stijl die zich kenmerkt door overdadig gebruik van woordspelingen en stekelige uitspraken. Dergelijke kernachtige spreuken vind je dan ook op bijna elke bladzijde. Het zijn geen vlotte oneliners, maar meestal langere zinnen, die alle aandacht opeisen en om een tweede lezing vragen. Dit is geen proza met de mokerslag, het werd gehouwen met de beitel van een steenkapper. Het moet hard labeur zijn geweest, maar het resultaat mag gelezen worden. Dimitri Verhulst is iemand die zijn vak verstaat en het omzichtig, met veel geduld, beoefent. Literatuur op zijn traagst, zullen we maar zeggen.
31/12/2001
Met zijn kortaffe, gebalde en aforistische stijl weet Dimitri Verhulst de lezer onweerstaanbaar mee te voeren in zijn verhaal over de zoektocht naar de 'miserlou', de onbereikbare geliefde; "zij is mijn verlangen waarvan ik een vrouw heb gemaakt". Uitdeinend vanuit het centrale verhaalgegeven -- de vertellende ikfiguur, die enkele keren op een ironisch-afstandelijke manier Dimitri Verhulst wordt genoemd, wordt op een terrasje in Barcelona onweerstaanbaar aangetrokken door een vrouw die er net als hij iets komt drinken -- evoceert Verhulst via herinneringen aan de kindertijd en jeugd (met o.m. deze prachtige zin: "Wie het hele verhaal van Natascha en mij door en door wil kennen moet in mijn vingers wonen wanneer ik de ruggen van kinderboeken streel") en via het spanningsveld eros-thanatos zijn queeste naar de ongekende geliefde. Een queeste die hem tot in Cuba voert en hem finaal tot het inzicht brengt dat hij zijn miserlou in de taal moet zoeken. Veelzeggend is bv. de titel van het op één na laatste hoofdstuk: "Ik zie geen andere mogelijkheid meer dan dat jouw lichaam post komt vatten in mijn brieven". Mooi en beheerst proza, waarmee Verhulst nog maar eens bewijst hoe indringend hij met de taal weet om te gaan. [Jooris Van Hulle]
Drs. Cees van der Pluijm
Dimitri Verhulst (1972) debuteerde in 1999 met de verhalenbundel 'De kamer hiernaast'*. In deze roman, zijn tweede boek, verhaalt hij van de omzwervingen van een man die eens zijn ideale vrouw heeft gezien, een fatale seconde. Een verhaallijn van niets, zonder echte ontwikkeling, maar een prachtig boek. Verhulst schrijft in ongegeneerd mooi Zuid-Nederlands iets wat het midden houdt tussen een liefdes- en een schelmenroman. Hij is geestig, vooral geestig, maar ook wrang en hartstochtelijk. Beter dan Brusselmans, diepgravender dan Grunberg en van een prachtige taalzuiverheid. Ik heb in tijden niet zo'n vreemd fascinerend boek gelezen. Normale druk.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.