Brieven uit Genua
Ilja Leonard Pfeijffer
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Uitgeleend
|
De Arbeiderspers, 2015 |
VERDIEPING 3 : DUIZENDZINNEN : POEZIE : PFEI |
Paul Demets
rt/aa/11 m
Als in de voorbije vijftien jaar één dichter zorgvuldig aan zijn imago heeft gesleuteld, dan Ilja Leonard Pfeijffer (1968) wel. Hij is de gulle dichter van het 'met de lardeerpriem doorregen goed gevulde wildbraad' die ons ook 'in roomboter gebakken beelden' serveert, zoals hij in het programmatische eerste gedicht van zijn debuutbundel Van de vierkante man (1998) meteen duidelijk maakte.
Pfeijffer wou zich daarbij keren tegen de uitgepuurde poëzie die in Nederland in de traditie van Hans Faverey geschreven werd. Hij pleitte helemaal niet voor een soort eenvoud. Integendeel: "Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie", schreef hij in 2000 in een artikel in het tijdschrift Bzzlletin.
Hij richtte zich daarbij tegen de zogenaamde podiumdichters, die te eendimensionale gedichten zouden schrijven, gericht op onmiddellijke verstaanbaarheid. "Ik eis onweerstaanbaar bizarre poëzie. Poëzie die wil chicaneren en vernieuwen", konden we verder in datzelfde artikel lezen.
Onrust
Volgens Van Dale is een idylle een "lieflijke, dichterlijke schildering van het landelijke leven". Het lijkt er in dit geval op dat Pfeijffer met veel gevoel voor ironie deze titel aan zijn nieuwe bundel heeft gegeven. Want al snel wordt duidelijk dat we in deze vijftig in alexandrijnen gegoten, verhalende gedichten vooral met de duistere en ruwe kanten van de samenleving te maken krijgen.
Dat veroorzaakt al onrust in de eerste versregels. Het ik van de dichter voelt zich onbegrepen en weet geen blijf met zijn identiteit: 'De nacht is aangezegd. De warre uren waaien/ als klamme lakens waarnaar hete handen graaien./ De beide engelen verschijnen nu niet meer,/ hoop ik. Verleiding rekt zich uit. Ik kauw op teer./ Geen mens heeft van een zoekend mens nog weet./ De namen zoemen wel. Maar wie is er die heet/ zoals hij heet? Ik weet niet hoe ik mij moet zijn.' We krijgen een dichter te zien die op zoek is naar de liefde en eronder lijdt.
Maar ook andere stemmen komen aan bod, zoals een jihadi, een gokverslaafde, een bootvluchteling, een verkrachter of een prostituee. In barokke, zinnelijke taal, maar net zo goed in het jargon van een goeroe uit de een of andere sekte ('Je imprint van neutrino's vormt je wilskristal, / dat resoneert met jouw vermogen om me naakt/ te zien als stavendrager die je chi aanraakt') krijgen we de schaduwzijden van onze beschaving op drift te zien. Al die figuren zijn hedendaagse afsplitsingen van Martinus Nijhoffs ronddwalende Awater, uit diens gelijknamige gedicht. 'Ik zoek een reisgenoot', lezen we. En: 'Ik zou niets liever willen dan te leren leven.' Daar lijkt het Pfeijffer in deze bundel om te doen.
Maar het gaat ook vaak om zijn positiebepaling als dichter. Zijn beelden zijn nog altijd in roomboter gebakken, maar ze hebben ook een noodzaak. 'Ik vraag niets, wil niets, eis niets, heb niets uit te leggen./ Maar kunnen we misschien beginnen iets te zeggen?', maant hij zichzelf en zijn collega's aan. Zijn claim om onbegrijpelijke poëzie te schrijven, heeft hij duidelijk laten varen. Maar dat kunnen we moeilijk een tekortkoming noemen.
Man van vele manieren
Ilja Leonard Pfeijffer is in Idyllen, om het met een verwijzing naar zijn verzamelde gedichten uit 2008 te zeggen, de man van vele manieren. Het spel en het vorm-bewustzijn blijven zijn werk beheersen. Hij blijft een ontsnappingskunstenaar in de taal, die moeilijk te vatten is. Maar hij toont zich meer betrokken op de buiten-literaire werkelijkheid.
En dat maakt zijn poëzie noodzakelijker dan ooit. Dicht Pfeijffer als niemand ooit tevoren? Dat niet. Maar Idyllen is Pfeijffers beste bundel tot nu toe.
PAUL DEMETS ■
Luuk Gruwez
rt/aa/27 m
Idyllen is helemaal niet idyllisch. Dit is een bundel die onder meer over waarheid en leugen gaat. Het is veeleer een bedwelmende hellevaart, te land, in de lucht en vooral ter zee met metaforische vehikels (schepen, vliegtuigen) langs het territorium van een avondland dat aan afbrokkeling onderhevig is.
Al ontkent Pfeijffer het misschien, hij geeft voortdurend vorm aan zijn ondergangsgedachte. Het enige wat vaststaat, is dat het flink bergaf gaat. Met alles. 'De winter komt', luidt het herhaaldelijk. Het wemelt van motiefjes die zeer frequent herhaald worden en die daar op verder borduren. De dichter ondergraaft intussen de schone schijn, onder meer door de beroemde regel van Nijhoff om de haverklap te citeren: 'Er staat niet wat er staat.' Het gaat slecht in de wereld; geen mens vindt er zichzelf nog in terug. Er is niemand die nog heet zoals hij zou willen heten. En het is overal nacht: 'De nacht is aangezegd', is een van de vele leidmotieven, 'de warre uren waaien'. Al van in de eerste versregels luidt het: 'Ik weet niet hoe ik mij moet zijn.' Dat komt allicht door een dreiging als deze: 'Ieder tikkend uur/ is ieders laatste uur.' Pfeijffer doet er werkelijk alles aan om volop te bestaan, terwijl hij vast moet stellen dat anderen dit beter kunnen.
Zwalpend schip
Is Idyllen een aangrijpende bundel? Nee, meestal niet. Is het een romantische bundel? Bah, eigenlijk ook niet: de romanticus wordt gedefinieerd als een lul. We lezen deze verzen: 'De liefde is voor jou niets dan een slimme zet/ en romantiek hoort op het openbaar toilet'. Is het een bundel waarin de dichter veel empathie met zijn medemens etaleert? Evenmin. Is het een bedwelmende bundel? Jazeker. Zelden weet taalmuziek in gedichten je zo in te palmen: dat is alleen de allergrootsten gegeven. Pfeijffer toont zich de evenknie van Nijhoff en Eliot.
De dichter begeleidt ons naar de muffe krochten van de menselijke ziel. Hij doet dit in registers die variëren tussen het bacchanale, het hoerige, het scabreuze, het scatologische en hier en daar toch ook het sensuele. 'Ze heette Juliet. Ze was een vol toilet', lezen wij ergens. Er wordt gulzig aan pikken gezogen. Pfeijffer zit om geen vulgariteitje meer of minder verlegen, maar hij is niettemin op zoek naar zijn Juliette, Giulia, Julia: vrouwen die onder verwante namen zijn nogal absolute geliefde moeten belichamen. 'Ik heb mijn rust aan zoveel Julia's vergooid./ Begeren is uitputtend', heet het. Hij benijdt de vrouw bovendien omdat hij er zelf geen is. 'Van wat ik heb gemist, heb ik het meest gemist/ om vrouw te zijn', staat er.
Dit is een bundel over missen en verliezen: 'Aan alles valt altijd wel iets te restaureren./ Het leven is niets anders dan steeds repareren.' En een paar regels verder heet het zo: 'Ik repareer mezelf kapot.' De dichtkunst als vorm van reparatie: een klassiek item.
Aan al die pogingen tot herstel ga je echter wel kapot. De wereld is zichzelf kwijtgeraakt en is verworden tot een zwalpend schip waarvan ook de kapitein kompasloos is. Er is geen groter geluk mogelijk dan in de gedachteloosheid: 'Bestaan is tegen beter weten in te pogen/ om niet te denken wat je best zou kunnen denken'. Tal van citaten kunnen deze stelling kracht bijzetten. 'Ik wou dat ik soms even zonder woorden kon', voegt Pfeijffer eraan toe.
Oekraïense hoerententen
Je kunt overigens de hele tijd met het potlood in de aanslag zitten: de dichter heeft een groot talent voor bon mots die niet zelden het wereldbeeld dat hij ophangt, ondersteunen. Dat beeld wordt geïllustreerd door langere epische taferelen die zowel op de hellingen van wielerklassiekers, genre Ronde van Vlaanderen, als in Oekraïense hoerententen kunnen worden gesitueerd. Want Pfeijffer is niet voor één gat is hij niet te vangen. 'Soms ga ik onherkenbaar als mezelf vermomd/ naar plakkerige heiligdommen van weleer,' schrijft hij.
Af en toe demonstreert hij enig zelfbeklag. Dat accepteer je omdat hij pagina's lang niet nalaat zichzelf te kleineren. Hij stelt zijn eigen dichterschap en de ontvankelijkheid daarvoor bij zijn medemens ter discussie: 'Het volk dat zich verzamelt rond het tabernakel/ heeft geen behoefte aan gedicht.' Maar tot al dat nietige dat hij beschrijft, behoort hij in feite ook zelf.
Pfeijffer is zo'n slimme dichter die zich afvraagt of het wel een goede zaak is dichter te zijn. En welke soort dichter dan wel? Sinds zijn debuut verandert hij van poëtica als van ondergoed. Met Idyllen is zijn zekerheid beslist niet toegenomen. Alsof hij het zelf ook niet meer zo goed weet. Sterker: wil hij het wel weten? Voor een 'zesmingedicht' wil hij het beslist niet doen en hij gaat voluit de confrontatie aan met al die 'lieve dichtertjes in Nederland en België'. Maar hij krijgt weinig vaste grond onder zijn wankele wereldbeeld. Veel meer zekerheid dan deze is er niet: 'De winter komt en hij zal vele jaren duren.'
ILJA LEONARD PFEIJFFER
Idyllen. Nieuwe poëzie.
De Arbeiderspers, 184 blz., 21,50 euro (e-boek 12,99 euro).
De auteur: verdient al jaren zijn sporen met teksten van allerlei allooi. Kreeg vorig jaar de Libris Literatuurprijs voor zijn roman La Superba, die zich in zijn woonplaats Genua afspeelt.
Het boek: vijftig min of meer lange gedichten die aan Nijhoff, Whitman, Goethe en andere meesters refereren. Elk gedicht bestaat uit alexandrijnen van twaalf of dertien lettergrepen, verspreid over rijmende disticha.
ONS OORDEEL: een van de briljantste, imposantste en meest virtuoze dichtbundels van het jongste decennium.
Luuk Gruwez ■
L.A.A. Kruse
Na zeven jaar dichterlijk zwijgen is ‘de nieuwe Lucebert’ terug met een dichtbundel: vijftig doorlopende, episch-lyrische gedichten, ronkende, rijmende alexandrijnen van telkens circa honderd regels, waarin Ilja de loper wijd uitrolt voor de retorica (‘de ware waarheid waarvoor ik op de knieën ga’), doorlopend zoekend naar het beste woord, als ‘fonkelende wijn in purper kristallijn’. De dichter is klaar voor zijn reis, met zijn gedroomde geliefde, op zoek naar zijn idyllen, maar ‘De nacht is aangezegd’, de winter komt en zal vele jaren duren, en dus wachten hem angst, demonen, onweer, dreigende zwarte golven en klippen. Speels, associatief en beeldend trekt hij in één grote inwendige monoloog vol taalplezier alle stijlregisters open: met gemak springend van Herakles en Lanseloet naar Google en Smartphone, van platonische geliefde naar belastingaanslagen, drollen, patat en berenlul, met clichés, archaïsmen (druistig, zompig), neologismen (mutsentrutten), spreektaal (fucking, dikke schijt), verrassende enjambementen en wat niet al. Een spetterend taalfeest van een unieke schrijver!
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.