Principes van subliem webdesign
Jason Beaird
Alex Webb (Fotograaf), Orhan Pamuk (Auteur)
1 exemplaar
Beschikbaarheid | Uitgave | Plaats in de bib |
---|---|---|
Magazijn |
Mets en Schilt, cop. 2007 |
MAGAZIJN : NON-FICTIE : ENKEL NA MAGAZIJNRESERVATIE : 761.2 WEBB |
31/12/2008
In deze bijdrage worden een aantal Amerikaanse fotografen samengebracht die in hun foto's een tijdsbeeld weten vast te leggen zowel thuis als in het buitenland. De Verenigde Staten heeft nl. een lange traditie van sociaal bewogen fotografie die iconen als Dorothea Lange (1895-1965) en Walker Evans (1903-1975) voortgebracht hebben. Wat begon als een documentair project voor de Farm Security Administration bracht Evans als eerste fotograaf met een solotentoonstelling in het New Yorkse Museum of Modern Art (1938). Het fotografische talent transformeert pure documentaire en straatfotografie in kunst die esthetiseert en de maatschappij becommentarieert. Een stap verder is dan weer het ensceneren van sociale fenomenen om de absurditeit ervan in de verf te zetten. De Amerikaanse middenklasse contrasteert hier sterk met de zelfkant van de Amerikaanse maatschappij. Beide staan dan weer polair t.o.v. de rest van de wereld. Waar de Verenigde Staten in het Midden-Oosten vnl. voor dood en vernieling staat, zoeken Amerikaanse fotografen daar onbevooroordeeld het dagelijkse leven op. Zo wordt op zijn minst in de fotografie het cliché van de Amerikaanse navelstaarderij overstegen.
Suburbia
Bill Owens (geb. 1938) is volledig doordrongen van de sociale dimensie van fotografie. Zoals bij Diane Arbus (1923-1971), met wie hij wel eens vergeleken wordt, wordt de fotografie bij hem tot een sociaal commentaar, die de maatschappelijke veranderingen documenteert. Een belangrijk verschil is echter dat Owens ervoor kiest om zich voor langere tijd in het biotoop van zijn onderwerp onder te dompelen. Wat begon met de studentenrellen in San Francisco tegen de oorlog in Vietnam en het popconcert van Altamont verglijdt naar een fascinatie met de kleinsteedse wereld van de Amerikaanse middenklasse. Suburbia, de voorsteden die na de Tweede Wereldoorlog als paddenstoelen uit de grond schieten om de spectaculaire toevloed naar de Amerikaanse westkust onder dak te brengen, werd zo'n beetje het waarmerk van Owens. Het fotoboek Suburbia verscheen in 1973 en werd een bestseller. Geometrische patronen van identieke straten met prefabhuizen, dubbele garage, klein zwembad en kunstmatig gazon, het summum van eenheidswonen, veroverden het omliggende platteland. Ook in latere werken over Our kind of people, Working en Leisure staat de Amerikaanse middenklasse centraal. Het is symptomatisch dat na een carrièrestop van 10 jaar Owens een comeback maakt met een vernieuwde versie van Suburbia (1999). Die evolutie vinden we terug in Bill Owens, photographs, met een selectie uit zijn oeuvre van 1967 tot 2007, waarin ook de 'New Suburbia' van de 21e eeuw een plaats krijgen. Opvallend is de transitie van zwart-wit naar kleuren, na zijn terugkeer naar de fotografie. Owens legt het alledaagse leven in Suburbia vast, waarbij de foto's voor zich spreken, zonder waardeoordeel, maar met een ironische ondertoon.
Bij Gregory Crewdson (geb. 1962) daarentegen wordt Suburbia een filmset voor psychologisch geladen beelden die een gevoel van onwerkelijkheid uitstralen. De foto wordt filmisch, een tableau met "schilderkunstige ambities". Waar Owens op zijn eentje op stap gaat met zijn camera's, strijkt Crewdson neer met een grote groep acteurs en technici om het alledaagse in een aan het onbehaaglijke grenzende pose te ensceneren. "Crewdsons personages verbeelden, net als die van Edward Hopper, eerder een psychologische staat dan de normale wereld." De foto's uit het panoramisch brede fotoboek Beneath the roses zijn overduidelijk gemanipuleerd, zowel voor als na de opname. Er is geen gemeenschapsgevoel; de samen afgebeelde mensen stralen eenzaamheid uit. Op straat, in de tuin en binnenshuis overheerst het gevoel van verlatenheid en van introspectie. Mensen in hun ondergoed of naakt in de tuin afgebeeld lijken onwezenlijk, als zombies, maar verbeelden de angsten en emoties die diep vanbinnen verborgen zijn. Dit alles krijgt vorm in full technicolor in de beste Hollywoodtraditie.
Zelfkant
Bij Dave Anderson (geb. 1970) ruilen we de gepolijste eenvormigheid van de Amerikaanse middenklasse in voor de Ruige schoonheid van de zelfkant van de maatschappij. In dit geval gaat het om het arme Texaanse stadje Vidor, in de publieke opinie vooral geassocieerd met racisme en de Ku Klux Klan. Toch is rassenhaat hier niet het onderwerp zoals in Andersons reportage van het plaatsje Money (Mississippi), waar Emmett Till in 1955 werd gelyncht. Anderson treedt de bevolking van Vidor onbevangen tegemoet, wint hun vertrouwen en legt ze vast in hun dagelijkse beslommeringen. Hij vertrekt daarbij doorgaans vanuit details uit hun leefomgeving voordat hij de mensen portretteert, en ook in de portretten herkennen we elementen die de verarmde leefomgeving in de verf zetten. Anderson volgde fotografieworkshops bij een rist fotografen onder wie Keith Carter (geb. 1948). Deze laatste leerde hem om zijn foto's met een donkerdere achtergrond af te drukken om het onderwerp beter in de verf te zetten. Een te drukke achtergrond wordt zo geneutraliseerd, wat de eenvoud van Andersons foto's ten goede komt. Ruige schoonheid is een zwart-wit fotoreeks in de traditie van de fotografen uit de deppressiejaren. Maar Anderson wil niet de de uitzichtloosheid van hun bestaan in de verf zetten, hij tracht een haast dromerige schoonheid te vatten, zonder te verdoezelen dat deze mensen met moeite de eindjes aan elkaar kunnen knopen. De opgenomen citaten van de inwoners van Vidor dragen bij tot de sfeerschepping: "It's a nice cute little town, but life sucks when you're living hand to mouth."
Het provinciale Vidor contrasteert sterk met Arlene Gottfrieds ode aan het New York van de jaren '70 en '80. Voor haar was dat de tijd dat de stad nog bruiste van een ruwe, ongepolijste levensstijl die intussen verdwenen is. Gottfried zwierf rond in de stad langs parades, feestjes, stranden, danspaleizen etc. Op een instictieve manier vereeuwigde ze de joie de vivre van toen. Kinderen, bejaarden, hippies, travestieten, nudisten...; het is een heel divers gezelschap dat in zwart-wit vastgelegd wordt. We krijgen een volkse aan de zelfkant grenzende sfeerschepping die doet denken aan de foto's van Ed van der Elsken: "glamour, grit, sexual exhibition, and a sense of wild and free self-expression in a world before the AIDS epidemic." Voor Gottfried zijn de foto's als souvenirs, a trip down memory lane, van het tijdperk waarin ze opgroeide. Hoewel veel mensen een pose aannemen, was het nooit op instructie van de fotograaf, een soort natuurlijke symbiose tussen Gottfried en haar onderwerpen. Foto-essays zijn niet aan haar besteed, zij moet zich jarenlang op een onderwerp toeleggen om voldoende materiaal voor een publicatie te verzamelen. In die zin zijn werk en de toevalligheden van haar leven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Something overwhelming is een zwart-wit tijdsdocument, maar gaandeweg heeft ze mede door gebrek aan ruimte voor een donkere kamer de overstap gemaakt naar een kleurenfotografie waarin ze een uitbundig kleurenpalet hanteert.
Een geïnstutitionaliseerd aspect van de zelfkant van de maatschappij zijn de mensen die opgesloten worden in een psychiatrische instelling. In 1975 maakte fotograaf Mary Allen Mark (geb. 1940) een reportage over de verfilming van One flew over a cuckoo's nest door Milos Forman. Het jaar daarop keerde ze terug naar Oregon State Hospital om er een tijdje te verblijven op Ward 81, de enige high security vrouwenafdeling in de staat, kort voor die opgeheven werd in 1977. Het resultaat is het fotoboek Ward 81 (1979) met een tekst van schrijfster en socioloog Karen Folger Jacobs. Deze uitgave wordt nu heruitgegeven bij de Italiaanse uitgeverij Damiani, die zich lijkt te specialiseren in sociale fotografie. We herkennen een aantal interieurelementen uit de film (therapie met elektrische shocks waren een feit), maar het verhaal is dat van de vrouwelijke patiënten met wie beide auteurs ruim een maand optrokken. Het zijn sterke zwart-witbeelden die emoties, vertwijfeling en apathie tonen. De dunne scheidingslijn tussen binnen en buiten was erg voelbaar voor Mary en Karen. Ze ervoeren de sterke vriendschappelijke band tussen de vrouwen, maar ook het gevoel alsof ze langzaam in het psychiatrische systeem gezogen werden.
Abroad
Vaak krijgen de Verenigde Staten het verwijt dat ze in hun kunst te veel op zichzelf teruggeworpen zijn, geen oog hebben voor de rest van de wereld. Toch zijn er Amerikaanse fotografen die inzoomen op het sociale weefsel van minder voor de hand liggende landen. Neem nu Iran, een land dat in Amerikaanse overheidskringen tot "de as van het kwaad" gerekend wordt. Mark Edward Harris (geb. 1958), die eerder al een fotoboek publiceerde over Korea, tracht in Inside Iran het dagelijkse leven in het land te verbeelden. Hij doet dat naar eigen zeggen op een onbevooroordeelde manier, waarbij de dagelijkse realiteit in zijn historische context geplaatst wordt. Hoewel er sporen terug te vinden zijn van oorlog en (religieuze oppressie), staan vooral de bevolking en hun cultuur centraal. In zijn kleurenfotografie belicht Harris in de eerste plaats de 'menselijkheid' van het land, zoals hij die overal in de wereld, tot in oorlogsgebieden toe, telkens weer opnieuw ontdekt. Het blijft van groot belang om de misstanden binnen een land nooit met de bevolking gelijk te schakelen. Door naast Teheran nog een zevental Iraanse regio's centraal te stellen, weet Harris bovendien een genuanceerd portret van een land neer te zetten. Een beeld dat contrasteert met de eenzijdige berichtgeving uit de media.
Hoewel de relatie niet altijd even hartelijk verloopt, leven de Verenigde Staten in goede verstandhouding met NAVO-partner Turkije. Maar Magnumfotograaf Alex Webb is in Istanbul, stad van honderd namen meer geïnteresseerd in de stad als ontmoetingsplek van oost en west, van Azië en Europa, waarbij culturen elkaar verrijken en met elkaar in botsing komen. Een thematiek waardoor Webb al meer dan 30 jaar gefascineerd is. Kleur en contrast staan centraal in de straatfotografie waarmee hij de vele gezichten van de stad wil tonen. Straatfotografie is een moeilijke evenwichtsoefening volgens Magnum-collega Chris Steele-Perkins: "Je moet in staat zijn te begrijpen wat je ziet, anticiperen op hoe relaties kunnen veranderen, hoe het veranderen van je eigen positie dingen verandert, hoe andere lenzen dingen veranderen, hoe je aanwezigheid dingen kan veranderen, hoe compositie dingen kan veranderen. [Bovendien moet je] ook een wereldbeeld hebben dat afwijkt van het formulaire en banale." Alex Webb paart "creatieve intelligentie" met een haast magisch "magisch gevoel voor schoonheid, een afwijkende visie". [Kris van Zeghbroeck]
S. Tut
In 1998 ging Alex Webb (1952, San Francisco) naar Istanbul en werd onmiddellijk verliefd op de stad, waarbij vooral het leven op straat, zo totaal anders dan in de V.S. indruk op hem maakte. In dit prachtige fotoboek met schitterende kleurenfoto's ligt dan ook de nadruk op de mensen en hun doen en laten. Webb is vooral werkzaam als fotojournalist en is o.m. lid van het bekende Magnum Collectief. Hij kreeg vele prijzen en stelde zijn werk tentoon in de grote Amerikaanse musea. Orhan Pamuk (Nobelprijs 2006) schreef een mooie tekst achterin het boek waarin zijn liefde voor de stad duidelijk een rol speelt. Veel Turkse Nederlanders zullen in dit boek veel herkenbare situaties aantreffen.
Laat hieronder weten op welk e-mailadres je een bericht wil krijgen als dit item beschikbaar is. Dit is geen reservering. Je krijgt geen voorrang om dit item te lenen.
Je gaat akkoord dat we je een mail sturen om je aanvraag te bevestigen en je te verwittigen wanneer jouw artikel binnen is. Deze mails zijn eenmalig. Je kan je toestemming op elk moment intrekken via de link in de bevestigingsmail.